Oscars 2024
Zes gedachten naar aanleiding van de Oscars
Ooit was er zoiets als een ‘Oscar-film’: degelijk, goed gemaakt en geschikt voor een breed publiek. Maar al jaren geleden werd dat genre opgedoekt. Wat kwam ervoor in de plaats? En wat maakt een Oscar-film eigenlijk ‘goed’?
·1·
Feminisme, verzuchtte ik in een appgroep, is ten dode opgeschreven. Hoezo? vroeg een vriendin. Ik appte terug: “Ze maken ruzie over Barbie.”
Barbie was niet zomaar de grootste film van het jaar, maar werd een waar fenomeen, wat zich vertaalde naar acht Oscar-nominaties, waaronder die voor beste film. Toch gingen twee belangrijke nominaties aan Barbie voorbij: die voor beste regie (Greta Gerwig) en beste vrouwelijke hoofdrol (Margot Robbie). Barbie-fans waren niet slechts teleurgesteld, ze waren verontwaardigd en noemden het seksistisch. Onzin, zei de rest van het internet, kijk maar naar die andere acht nominaties, de bezoekersaantallen en de inkomsten.
Kortom, er werd een redelijk gesprek gevoerd – althans, in eerste instantie. Totdat echte filmfans en echte feministen zich ermee begonnen te bemoeien. We moesten niet boos zijn vanwege Barbie, zeiden die, maar blij zijn dat maar liefst drie van de best pic noms zijn geregisseerd door een vrouw – een unicum. We moesten blij zijn voor Justine Triet, die wél is genomineerd in de categorie beste regie. Haar Anatomy of a Fall, zeiden ze, is sowieso ‘feministischer’ dan Barbie.
Nee, zei ik in mijn appgroep, Barbie is geen hogereschoolfeminisme. Maar is het niet geweldig dat Barbie zo veel losmaakt? Dat het instapfeminisme van Barbie zo veel mensen bereikt? Waarom zouden we als feministen onderling ruziemaken? Maar historisch gezien, appte mijn vriendin, is ruzie juist heel goed voor het feminisme.
·2·
Kun je wat er op het internet gebeurt eigenlijk wel ruzie noemen? In feite worden er vooral statements gemaakt. We zeggen niet dat we een film mooi vinden, of stom, maar dat die ‘onderschat’ is, of ‘overschat’. We maken ruzie met een omweg, presenteren meningen als feiten, vermommen ze als een punt. Als een take niet hot is, kijkt niemand ervan op.
Het gesprek dat we over film kunnen voeren, wordt op die manier wel erg plat – en dat geldt niet alleen voor sociale media. Sinds de popularisering van het internet wordt de criticus, nog vaker dan voorheen, weggezet als hater. Nu de gewone filmfan een eerlijke strijd kan voeren met de professionele, wordt de criticus weggezet als elitair, pretentieus, een zeikerd. In de plaats van filmkritiek is iets anders gekomen: filmenthousiasme. Fans dus, en marketingcampagnes.
Maar er is bijvoorbeeld ook een platform als Cineville, dat net als filmjournalistiek informeert en achtergronden biedt, maar een ander oogpunt heeft, namelijk publiek trekken. Net als de hot takes op sociale media is filmenthousiasme het tegenovergestelde van ruziemaken: het is all sterren, all the time. Net als de hot takes maakt het ieder potentieel genuanceerd gesprek plat. Maar betekent dat dan dat het internet schuldig is aan de verarming van het gesprek? Of zou je kunnen beargumenteren dat het internet het gesprek juist heeft verrijkt?
·3·
Ik was tien toen ik zelf banden begon uit te kiezen bij de videotheek. Het was 1990 en ik had een voorkeur voor komedie, met name spoofs. Ik hield van het absurdisme van parodiefilms als Top Secret! (1984) en High Anxiety (1977) van Mel Brooks, van hun kinderlijk flauwe kijk op de wereld. Maar ik hield ook van de grappen die ik juist niet begreep, die leken te verwijzen naar iets buiten de film. Door naar deze films te kijken, kreeg ik inzicht in een wereld waar ik nog niets van af wist, een wereld vol geheimen, onbevattelijk veel groter dan die van mij.
Ik had geen ongelijk. Door iets op de hak te nemen, maak je het groter. Oneliners beginnen rond te zingen, uitspraken worden herhaald en ontstijgen hun context. Hoor iemand “Stella!” roepen, of “Elaine!”, en je begint verbanden te leggen, zelfs als je A Streetcar Named Desire (1951) of The Graduate (1967) nooit hebt gezien. Hetzelfde geldt voor benen die veelbetekenend over elkaar worden geslagen, haar dat in twee zijknotten wordt gedragen, of een vinger die langs een onderlip gaat. The Simpsons verwijst naar Casablanca (1942), een sitcom verwijst naar The Simpsons. Er ontstaat een gesprek, gevoerd op breed niveau aan de hand van verwijzingen en verbanden. Dit gesprek noemen we ‘popcultuur’. Inmiddels wordt het niet meer gevoerd middels parodie, maar in memes op internet.
·4·
Ik was veertien toen mijn smaak zich, zo ongeveer van de ene op de andere dag, begon aan te scherpen. In oktober 1994 was The Mask nog mijn favoriete film, in december was dat Pulp Fiction. Een ‘Oscar-film’ was in die tijd een genre op zich: degelijk en crowd-pleasing. Zo was het al sinds mijn geboorte, in het jaar dat Martin Scorsese met Raging Bull (1980) níet de Oscar voor beste film won. Het genre van de Oscar-film was precies het soort film waar ik als tiener, en als twintiger nog steeds, een hekel aan had: mainstream, middle of the road en middelmatig. Het omvatte familiedrama’s (Ordinary People, 1980; Kramer vs. Kramer, 1979), romantische drama’s (Shakespeare in Love, 1998; The English Patient, 1996; Out of Africa, 1985) en historische drama’s (Dances with Wolves, 1990; Braveheart, 1995); biopics (Ghandi, 1982; A Beautiful Mind, 2001) en feelgoodfilms (Forrest Gump, 1994; Rain Man, 1988; Driving Miss Daisy, 1989). De Oscar-film was iets om me tegen af te zetten, een fenomeen dat zo duidelijk was omlijnd dat mijn – in mijn ogen – veel verfijndere smaak zich er net zo duidelijk tegen aftekende. Maar ook het afzetten maakt deel uit van het gesprek, net als dat waar je je tegen afzet.
Dik een decennium later, in 2007, won Scorsese dan eindelijk de Oscar voor beste film, met The Departed. Het leek het einde in te luiden van het soort Oscar-film waarmee ik was opgegroeid. In de jaren erna ging de hoofdprijs naar films die net wat scherper en eigenzinniger leken, net wat minder pleasing – films als No Country for Old Men (2007), Slumdog Millionaire (2008) en The Hurt Locker (2008). Net toen we dachten dat een nieuw soort Oscar-film was ontstaan won The King’s Speech in 2011 van Inception en The Social Network, maar in plaats van dat we terugkeerden naar de saaie maar solide jaren tachtig en negentig, waarin we precies wisten wat we aan de Oscar-film hadden, brak er een periode aan waarin het hele idee van de Oscar-film op losse schroeven kwam te staan.
Aan de ene kant waren er mainstreamfilms als Argo (2012), The Shape of Water (2017), Green Book (2018) en Coda (2021), die te kleurloos waren om echt van te houden of je zelfs maar tegen af te zetten. Aan de andere kant waren er meer uitgesproken winnaars als 12 Years a Slave (2023), Birdman (2014), Parasite (2019), Nomadland (2020) en Everything Everywhere All at Once (2022), films waar hartstochtelijk van werd gehouden, maar die dan weer te niche waren voor een echt breed publiek.
Kortom: de ‘Oscar-film’ bestaat niet meer. Is dat erg?
·5·
In 1994 had je Clerks, Chungking Express, Natural Born Killers – films voor een kleine club filmliefhebbers in the know. Je had de erotische thriller Disclosure, weerwolvendrama Wolf, die ene film waarin Arnold Schwarzenegger zwanger wordt – silly popcornfilms die door iedereen werden gezien en door niemand serieus werden genomen. En precies daar tussenin stonden de Oscars, met hun films die zowel publiek als critici konden bekoren, die objectief goed gemaakt waren, met de handtekening van een kunstenaar maar ook een breed publiek voor ogen.
In 1994 waren het cultfilms die werden ontleed, publieksfilms die werden bezocht en Oscar-films die werden bekroond – maar in 2024 zijn al die grenzen vervaagd. Het soort filmliefhebber dat in de jaren negentig zou hebben gedweept met Tim Burton, John Waters en Spike Lee, doet dat in de jaren twintig misschien met een blockbuster als Avatar (2009). Films die de Gouden Palm winnen in Cannes maken nu ook kans op de hoofdprijs bij de Oscars, zelfs als het geen Amerikaanse producties zijn. En intussen zijn het de crowd-pleasing superheldenfilms die drommen toegewijde fans trekken, zodat je zou kunnen beargumenteren dat dit de nieuwe cultfilms zijn.
‘Goed’ is nooit een adequaat label voor kunst geweest en toch hadden we een manier gevonden om films als zodanig te kwalificeren. Nu weten we dat het complexer ligt – en precies hier wordt het voor de Oscars ingewikkeld. Want welk type ‘goed’ wil de Academy eigenlijk bekronen?
·6·
Dit jaar is het lijstje nominaties voor beste film coherenter dan ooit, met onder meer Christoper Nolans spektakelstuk Oppenheimer, Cannes-winnaar Anatomy of a Fall, kleine drama’s The Holdovers en Past Lives, Yorgos Lanthimos’ uitzinnige Poor Things en Scorsese’s diepgevoelde Killers of the Flower Moon. Dit zijn stuk voor stuk eigenzinnige en compromisloze films, films die geen knieval hebben gedaan naar het publiek, die je op geen enkele manier degelijk kunt noemen. Dit zijn, kortom, films van ‘auteurs’. De enige dissonant in het lijstje is Barbie – een film die net zo eigenzinnig is als de rest, maar óók een onvervalste crowd-pleaser. En dat is maar goed ook. Tenslotte hebben we ook onderwerpen nodig om over te discussiëren – om écht ruzie over te maken. We hebben voer nodig voor het gesprek.