Green Book

Pijnlijk kortzichtig

Een luchtig drama over racisme in het Amerikaanse zuiden? Van de maker van Dumb and Dumber? Dat moet wel misgaan, inderdaad.

Als je niet al te zorgvuldig kijkt, zou je alle lof en nominaties voor Green Book bijna begrijpen. De eerste serieuzere film van platte-humorspecialist Peter Farrelly (met broer Bobby was hij verantwoordelijk voor komedies als Dumb and Dumber en There’s Something About Mary) is vermakelijk genoeg en oogt klassiek verzorgd.

Ook het op echte gebeurtenissen gebaseerde scenario spreekt tot de verbeelding. In 1962 huurt de gevierde, zwarte pianist Don Shirley (Mahershala Ali, vorstelijk) de platvloerse, racistische Tony ‘Lip’ Vallelonga (Viggo Mortenson, cartoonesk) in als chauffeur en bodyguard voor een concerttour door de zuidelijke staten. De titel van de film verwijst naar een gids voor zwarte reizigers met de schaarse voor hen veilige motels in het gesegregeerde Amerika.

Toch is er iets grondig mis met Green Book. Dat zit hem in het perspectief: de film werd geschreven, geregisseerd en geproduceerd door allemaal blanke mannen, en een van die schrijvers is bovendien de zoon van de echte Tony Lip, die in 2013 overleed. Net als Don Shirley, maar diens familieleden werden niet bij het maakproces betrokken; toen ze de film uiteindelijk zagen, hadden ze er nogal wat op aan te merken. In tegenstelling tot wat de film toont, werden Shirley en Vallelonga helemaal geen vrienden, stellen zij. Tony Lip was een werknemer, niets meer en niets minder, en wie dat uit het oog verliest gooit een essentiële nuance als zwerfvuil uit zijn autoraampje.

In interviews benadrukken Farrelly en Vallelonga Jr. constant dat ze de waarheid wilden tonen, maar ‘waarheid’ betekent hier: zoals Tony Lip het ze ooit verteld heeft. Dat de goede man zijn bijnaam ontleende aan het feit dat hij nogal overtuigend sterke verhalen op kon hangen, vergeten ze voor het gemak. Die eenzijdige blik heeft tot gevolg dat Tony Lip in de film telkens aan Shirley mag uitleggen wat het betekent om zwart te zijn. Slechts één keer mag Shirley terugbijten; veel vaker lacht de film mee met Tony’s ogenschijnlijk goedmoedige, maar daarmee niet minder racistische stereotypes. Het meest smakeloze voorbeeld is een scène waarin Tony erop staat dat zijn gedistingeerde werkgever op de achterbank van zijn statige Cadillac een homp gefrituurde kip wegwerkt, want daar houden “zijn mensen” immers zo van. Het heeft de structuur van een grap – maar die werkt alleen als je, net als de filmmakers, het pijnlijk simplistische wereldbeeld van Tony Lip deelt.

Green Book behandelt racisme alsof het een relikwie uit een ver verleden is – ‘weet je nog hoe erg het vroeger was?’ Maar als de film iets pijnlijk duidelijk maakt, is het hoeveel werk we nog te verzetten hebben.