There Will Be Blood en No Country for Old Men

Zinderend tuig

There Will Be Blood

Paul Thomas Anderson en Joel en Ethan Coen trokken zich terug op het barre land van Texas en filmden ieder voor zich de beste films die ze tot nu maakten. Een monumentaal begin van het filmjaar.

Gesteld dat zoiets als een nationale ziel niet bestaat, dan komen Paul Thomas Andersons There Will Be Blood en No Country for Old Men van Joel en Ethan Coen, toch dicht in de buurt van wat de fundamenten van een Amerikaanse ziel zouden kunnen zijn. Als je graag fundamenten van nationale zielen in dingen ziet. Hun verhalen zijn gebouwd op bloed, geld en olie — There Will Be Blood — en bloed, geld en drugs — No Country for Old Men — en je hoeft geen cynicus te zijn om de rol daarvan in de geschiedenis van de V.S. op waarde te schatten.

Zouden deze makers te midden van de veronderstelde morele chaos een radicale vorm kiezen om hun verhalen te vertellen? Terug naar de essentie om te laten zien dat het nooit anders was dan nu? En ons zo geruststellen? ‘ZO bezien is het niet vreemd dat we tot Watergate zijn gekomen. Omdat we daar altijd al waren’, schreef criticus Pauline Kael over dit soort films. In die zin, ging ze verder, zijn films die beweren dat we ons op een dieptepunt bevinden, propaganda: nep, vals. Dat doen deze twee films niet. Ze laten juist zien dat we daar altijd al waren.

Toch zijn het radicaal verschillende films. Om te laten zien waarom Andersons film voor mij de betere van de twee is, en de Coens — voor zover de films verband houden — slechts een aftreksel van Andersons film maakten, eerst even hun verhalen en waarom ze op elkaar lijken. In No Country for Old Men volgen we af en aan Anton Chigurh (Javier Bardem), die in opdracht van de Mexicaanse maffia op zoek gaat naar de man die hun twee miljoen dollar stal. Die man is Llewelyn Moss (Josh Brolin), die we op andere momenten volgen. Moss woont met zijn vrouw in een trailer in de woestijn, en tijdens een van zijn strooptochten vindt hij een paar pick-uptrucks, een heleboel lijken en een koffer met geld. En dan is er ook nog Sheriff Ed Tom Bell (Tommy Lee Jones), die de twee anderen achterna zit. Drie personages die om elkaar heen draaien maar die we de hele film niet samen zullen zien. “Het is een soort western”, zei Joel Coen vorig jaar, “maar ook soort van eh… niet.”

Typisch. Al sinds Blood Simple in 1984 staan de broers Coen met één been in Hollywood en met het andere been in, ja god weet waar, in hun eigen hoofd, en zetten ze populaire filmgenres op z’n kop door te spelen met de regels en wetten van die genres. Vooral het klassieke film noire-genre hebben ze dwarsovermiddentussendoor gefileerd. Uit liefde welteverstaan. Zelfs in The Big Lebowski, dat een ode is aan The Long Goodbye van Robert Altman. Die zelf weer een satire was op Hollywood en het noir-genre.

En dan Anderson. There Will Be Blood is een verhaal uit de klei dat speelt rond het begin van de twintigste eeuw. Daniel Plainview (Daniel Day Lewis) begint zijn carrière als armoedige zilverzoeker maar zodra hij naar olie gaat boren groeit hij uit tot een van de rijkste mannen van Californië.

No Country for Old Men

Rauwe energie
Behalve dat de titels inwisselbaar zijn en beide films bewerkingen zijn van een roman, zijn het zielsverwanten in hun absolute overgave aan het verhaal. Ze weigeren zich te verliezen in bijzaken. Voor de Coens een zeldzaamheid met hun typisch overgecompliceerde plots. Plainview zoekt naar olie, Chigurh naar geld. Voor beide mannen is de rest irrelevant en gaat de weg daarheen over lijken. Toevallig werden de films in hetzelfde gebied in Texas opgenomen.

Chigurh en Plainview zijn samengebalde en onderdrukte energie. Bij Chigurh heeft dat iets komisch, donker komisch, waarmee je als kijker de spanning kunt afweren. Niet alleen door zijn suffe uiterlijk maar ook door de vaste pas waarmee hij door de film stapt. Als de camera bij de andere personages is, hóór je Chigurh bijna op de achtergrond inlopen.

Anderson geeft ons die verdediging niet: Plainviews rauwe energie dwingt zich een weg naar buiten. En verandert in een haat naar alles dat die energie niet heeft. Een haat voor zwakte. Soms lijkt het of Anderson de ultieme karakterfilm maakte. Alsof alles begon bij Daniel Day Lewis. Want Lewis is een orkaan, een aardbeving, dat wat uit de grond komt. Met zijn mimiek en intonatie lijkt het personage tijd en ruimte om zich heen te verbuigen. Hij is het die de olie uit de grond dwingt. Lewis is een spektakel. Toch ging het Anderson niet om het personage maar om iets anders.

Radicaal verschillende films. Dat wordt meteen bij het begin duidelijk.

Bij de Coens vertelt Tommy Lee Jones — ook een prachtrol — een verhaal over een jongen die hij ooit naar de elektrische stoel stuurde en die met zoveel woorden toegaf dat hij ín en ín slecht was. Dat hij meteen weer zou moorden als hij vrij zou komen. Die woorden werpen een schaduw vooruit naar de rest van de film. Je ruikt het bloed al. Maar het is geen opvallend begin. Anderson gebruikt als establishing shots, waarmee een filmmaker in de eerste minuten het verhaal neerzet, een kuil in de grond, geen woorden, rotsgrond, iemand die we niet goed kunnen zien, schaduwen, een kleine explosie, hij valt, hij staat op en kruipt gewond de woestijn in. We weten nog steeds bijna niets. Die beelden werpen ook een schaduw vooruit, maar een schaduw in de zin dat we tweeëneenhalf uur later nog steeds weinig zullen weten.

No Country for Old Men ontspint zich dan min of meer als een conventioneel verhaal maar doet dat op een virtuoze manier. Geen misverstanden. Roger Deakins, vaste cameraman van de Coens, brengt de woestijn en de overbodigheid van haar bewoners voortreffelijk in beeld. Net als recent bij The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford. Dat camerawerk doet misschien net iets meer recht aan de omgeving, al is het ook bij Anderson geen beginneling die de beelden maakt — Robert Elswit, de man achter de virtuoos georkestreerde tracking shots die Andersons handelsmerk zijn geworden.

Maar Elswits camera is meedogenlozer. Eerlijker. Als we in het weidse landschap iets van actie moeten zien dan houdt de camera dat strak in beeld. Elswit zoomt niet plotseling in, want dat zou verhullend werken. Alle grootsheid, hardheid, kleinheid, modder, olie, bloed: alles blijft zichtbaar, helder, voelbaar, tastbaar.

Wraakengel
Dat is cruciaal. Dat heeft namelijk te maken met waar het Anderson om te doen was. Maar eerst nog even iets anders dat met meedogenloosheid en eerlijkheid te maken heeft. Het lijkt misschien niet zo maar No Country for Old Men speelt zich af in een morele wereld. Llewelyn Moss steelt geld van de maffia — hoe zij eraan komen kunnen we raden maar dat valt niet binnen het bestek van dit verhaal — en uiteindelijk moet hij daarvoor boeten. De wraakengel komt en straft om recht te doen.

There Will Be Blood is juist een amoreel verhaal. Plainview voert wel een lange strijd met Eli Sunday (Paul Dano), een religieuze voorganger van de ‘Derde Openbaring’, maar het is een misvatting te denken dat de film over de strijd tussen geld en religie gaat. Het is allemaal hetzelfde: geld en olie zijn Plainviews obsessie, Sunday wil geld om zijn openbaring te kunnen verspreiden en machtiger te worden. Wat Plainview met Sunday doet, en Sunday met Plainview — de straffen, de vernederingen die ze elkaar toebrengen —, daar zit geen gerechtigheid in. Want het gaat niet om gerechtigheid. Geld, olie en religie zijn hier een en hetzelfde. Het onderwerp van There Will Be Blood is obsessie, de alles vermorzelende wil. En de gekte die daarbij komt kijken. Net als bij die andere geobsedeerde mythologische figuur Charles Foster Kane in Citizen Kane. En misschien net als bij Anderson zelf want je moet kunnen doordrukken om dit soort films te maken.

Hier lopen de films uit elkaar. Ook de Coens maakten een onvoorspelbare film, een van de beste films die ze ooit maakten, maar radicaal is hij niet. Andersons film wel.

There Will Be Blood moet je bekijken zonder na te denken. Niks symboliek, niks Amerikaanse ziel. ‘Plainview’, heet de olieman, ‘gewoon kijken’. Susan Sontag schreef een prachtig essay tegen het interpreteren van kunst die bedoeld is om de zintuigen te raken. De zintuigen en niets anders. Dat is wat Anderson volgens mij wilde maken, dat was zijn obsessie: een asymbolische en puur zintuiglijke film maken.

There Will Be Blood zet niet het hoofd in beweging, zoals Magnolia deed met zijn notie van de ongrijpbaarheid van het bestaan. En Hard Eight had misschien iets van het rauwe van There Will Be Blood maar de plot vroeg om aandacht. Hier vraagt de plot niet om aandacht, er gebeurt niets anders dan Plainviews lange mars naar rijkdom en gekte, alles op zijn weg vertrappend. Het verhaal is geobsedeerd met die ene weg en daar heb je als filmmaker lef voor nodig. Hiermee vergeleken lijkt Magnolia een etalage voor een man die zich nog moest bewijzen aan de buitenwereld. Met Punch-Drunk Love had Anderson die behoefte al niet meer: hij durfde zich in te houden. Hij toonde zich ook zachtaardiger en optimistischer dan in zijn eerdere films. En hij concentreerde zich op één man. Punch-Drunk Love was daarmee de laatste voorganger van There Will Be Blood, een monument voor de zintuigen.