Filmfestival Cannes 2019: Zelfonderzoek

Verplichte therapie voor filmmakers

Tomasso

Na de revolutie van #MeToo doet de filmwereld op heel veel manieren aan zelfonderzoek. Geen wonder dat die zelfreflectie dit jaar ook in Cannes centraal stond.

Zonder al te veel te verklappen kun je zeggen dat Quentin Tarantino’s wraakfantasie Once Upon a Time… in Hollywood een trip door het onderbewuste van de filmfabriek is. Op een verdraaide manier past Tarantino daarmee mooi in het huidige filmlandschap, dat aangewakkerd door maatschappelijke discussies op allerlei manieren aan zelfonderzoek doet.

Die zelfreflectie was ook in Cannes zichtbaar. Een aantal makers gebruikte een geijkte manier om zelfreflectie te verbeelden: therapie. In Justine Triets Sibyl is de titelfiguur een psychiater die patiënten afbelt om aan haar boek te kunnen werken. De behoefte om te zelf iets te maken gaat bij haar dus boven de behoefte om anderen te helpen. Het is een impuls waartegen ook filmmaker Salvador Mallo zich moet beschermen in Dolor y gloria van Pedro Almodóvar. Waar therapie in Sibyl een vorm van storytelling wordt, draait Almodóvar het om: in Dolor y gloria is het de storytelling die een therapeutische werking krijgt.

Dolor y gloria

Mallo (Antonio Banderas) is een nauwelijks verhulde versie van Almodóvar zelf en de bijna zeventig jaar oude regisseur kijkt met de film expliciet terug op zijn eigen leven en werk. Films en herinneringen zijn in Dolor y gloria onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar Almodóvar bevraagt ook hoe ver dit mag gaan. Op haar sterfbed is Mallo’s moeder er in ieder geval heel duidelijk over: “Ik wil niets van mijn leven in jouw films hebben.” Een verbod dat Mallo (en daarmee misschien ook Almodóvar) direct schendt. 

Naakt
Moeten filmmakers over de grenzen van anderen om gaan goede verhalen te vertellen? In het geval van Abel Ferrara is over grenzen gaan het absolute vertrekpunt. Zijn Tomasso is het gemene tweelingbroertje van Dolor y gloria: ook dit is een film over de regisseur zelf (gespeeld door Willem Dafoe), maar dan een film waarin het pact tussen fictie en leven volledig verbroken is. 

Dafoe is Ferrara, ook al heet het personage Tomasso. Hij leeft in Ferrara’s echte huis, met zijn vrouw en kind, en met zijn onzekerheden, twijfels en driften. We zien Ferrara’s vrienden, zijn acteerstudenten, zijn AA-groepsgenoten, zelfs de dronkenlap die ook in realiteit vaak voor zijn appartement zit te zuipen. Om het nog authentieker te maken, worden al die mensen zo naakt mogelijk verbeeld, vaak nog letterlijk ook. Dat levert fascinerende, maar ook problematische cinema op. Tomasso geeft misschien wel te veel weg van Ferrara’s impulsen om vanuit zijn mannelijke, driftige perspectief naar relaties met vrouwen te kijken.

Blikken
Waarom we iemands blik willen delen en zo deelgenoot van hun gaze moeten worden, is de hoofdvraag die Cannes voor zichzelf moet beantwoorden. Het is expliciet waar Nina Wu (geregisseerd door Midi Z en geschreven door de Taiwanese actrice Ke-Xi Wu, die ook de hoofdrol speelt) tegen ageert. Voor haar eerste filmscenario putte Wu uit haar eigen ervaringen met intimidatie op filmsets, die ze met schrijnende anekdotes van de #MeToo-beweging combineerde tot een woedende, Lynchiaanse nachtmerrie over machtsmisbruik en verkrachting tijdens de productie van een film-in-een-film.

Dat Nina Wu op hetzelfde festival draait als Abdellatif Kechiche’s Mektoub, My Love: Intermezzo is verbluffend en spreekt boekdelen over Cannes. Kechiches ‘intermezzo’ van ruim drie uur bestaat zonder overdrijven voornamelijk uit shots van schuddende billen en toont bovendien een niet-gesimuleerde, en volgens sommige bronnen door de regisseur afgedwongen, orale seksscène. Waarom haalde dit de competitie? Was dat alleen om critici uit de tent te lokken, zodat ze zouden schrijven over het contrast tussen films, makers en intenties?

Portrait de la jeune fille en feu

Als dat zo is, hebben de Cannes-programmeurs hun werk goed gedaan, want in dat licht is Portrait de la jeune fille en feu van Céline Sciamma een openbaring. Een film die precies uitdraagt waar dit culturele debat om draait: om blikken, om wiens blik we te zien krijgen en om de intenties waarmee die mensen kunst maken. Sciamma’s historische drama over een vrouwelijke schilder (Noémie Merlant) die een portret van een vrouw (Adèle Haenel) moet maken, snapt wat er op het spel staat voor degene die poseert én voor degene die schildert.

De verfstreken op het canvas zijn de filmprojecties op het doek: dit is een gevoelige, zelfonderzoekende, twijfelende en tastende film over film, over kunst en over de mensen die het maken of erdoor vereeuwigd worden. Het is bij uitstek de film die laat zien welke stappen Cannes nog kan zetten, wil het ooit antwoorden vinden in dit prangende zelfonderzoek. Misschien moeten alle filmmakers en programmeurs gewoon in therapie, met Sciamma’s film als eerste kijkopdracht. Wat voor festivaleditie zou dat volgend jaar opleveren?