Naomi Kawase over An

'Ik graaf onder mezelf in de aarde'

Veel Japanners dachten dat het niet meer bestond, tot men ont­dekte dat lepra gewoon nog nieuwe slachtoffers maakte. Naomi Kawase gebruikt die onwaarschijnlijke achter­grond en een schattige 76-jarige dame voor een reflectie op onze zielsverwant­schap met de natuur.

De filmmaakster die volgens sommige critici vooral favoriet is bij de programmeurs van het festival van Cannes omdat ze ondanks een aantal weinig spraakmakende films steeds weer geselecteerd wordt, was een jaar na Still the Water alweer terug aan de Cote d’Azur. In vergelijking met The Mourning Forest uit 2007 of haar weinig verhullende Shara uit 2003 is An inderdaad aan de sentimentele kant. Het rodebonenjamfestijn had van het festival weliswaar geen plek in de hoofdcompetitie gekregen, maar mocht wel zijprogramma Un Certain Regard openen. In Japan heeft An het predicaat ’typisch Japanse film’ gekregen: een zoete film met een lach en een traan, uitsluitend gericht op de binnenlandse markt.

An draait om een schattige 76-jarige vrouw die zomaar op een dag bij het kleine eettentje op straat verschijnt waar de zwijgzame Sentaro dorayaki maakt, kleine pannenkoekjes gevuld met rodebonenjam (an genaamd). De bescheiden Tokue vraagt zachtjes of ze in de keuken mag werken, Sentaro schuift haar verzoek vriendelijk opzij. Maar ze houdt aan. Echt niet? Nee. Asjeblieft? Nee. Daarop drukt ze eigengemaakte an in z’n handen en gaat ervandoor. Later op de dag heeft hij eindelijk een moment vrij en omdat er niks beters te doen is, eet hij een van Tokue’s pannenkoekjes. Ka-boem! Denk Anton Ego in Pixars Ratatouille.

Fast forward naar lange rijen wachtenden die allemaal Tokue’s dorayaki willen. Vanaf dat moment vormen Tokue, Sentaro en Wakana, die ook al vóór Tokue’s aankomst elke dag in de schoolpauze pannenkoekjes kwam kopen, een soort surrogaatgezin. Ze trekken samen op en langzaam komen hun achtergronden in beeld. Sentaro draagt een groot verdriet met zich mee, zoals we al vermoedden, maar het is Tokue die in Kawase’s goedmoedige film de show steelt. De oude dame blijkt in een leprakolonie te wonen, dat wil zeggen een sanatorium aan de rand van Tokio. Tot 1996 was het de bewoners van zulke sanatoria verboden om buiten de hekken te komen. Sinds dat wel is toegestaan, krijgen ze in het openbaar veel negatieve reacties. Tokue gaat ondertussen rustig haar gangetje.

Vorig jaar vertelde u dat het lastig was om geld te vinden voor nieuwe projecten, maar een jaar later bent u alweer terug. “Ik heb geluk gehad. Nee, we zaten toen al midden in het proces van het maken van An.”

De eerste reacties zijn niet onverdeeld positief. An vaart meer op sentiment en mikt meer op de mainstream. “Die kritiek op mijn films is er altijd geweest. En inderdaad, An is meer mainstream. Ik wil veel mensen bereiken met dit verhaal.”

Uw films zijn meestal meer contemplatief. An leunt meer op dialogen. Waarom die verandering? “Een groot verschil met mijn eerdere films is dat dit de verfilming van een roman is, geschreven door Durian Sukegawa, met wie ik al jaren samenwerk. Het was zijn idee om er een film van te maken. Maar ik ben het niet met je eens dat de film meer op woorden drijft. De personages hebben meer te zeggen dan in mijn eerdere films, dat is waar, maar ik hoop dat kijkers nadenken over wat er achter die woorden zit. Wat ik wil zeggen wordt niet letterlijk door de woorden overgebracht. Dat was trouwens nog best moeilijk, om de emotionele flow van de film vast te houden en niet van alles te benoemen. De psychologie van een film moet je niet uitspreken, maar laten zien.”

Is lepra nog steeds een actuele kwestie in Japan of is de situatie de laatste jaren verbeterd? “Het is tegenwoordig vooral een kwestie van onwetendheid. Toen ik aan de film werkte ontdekte ik dat die sanatoria bekendstonden als ‘het Japanse Auschwitz’. Bijna niemand was zich er bewust van dat die mensen opgesloten zaten. De wet is nu dus wel veranderd, maar nog steeds hebben mensen met lepra veel last van discriminatie. Ze hebben grote moeite om banen te vinden.”

In deze film speelt de menselijke natuur een voorname rol, in uw andere films van de laatste jaren speelde de natuur buiten een voorname rol. Waar betekent natuur voor u? “Dit was de eerste keer dat ik in Tokio filmde. Dit sanatorium bestaat ook echt, aan de rand van de stad. Kijk, zelfs in Tokio is er natuur. De natuur was er altijd al, de stad kwam later. Daarom probeert Tokue te communiceren met die natuur. Ze beseft dat we ook in de stad niet alles onder controle hebben. Ze praat tegen de kersenbloesem, ze praat tegen de zon en de maan. Die levenshouding wil ze doorgeven aan de volgende generatie, zonder didactisch te worden.
“In Tokio konden we de vier seizoenen filmen, dat was ook belangrijk. Op de zuidelijke eilanden kennen we alleen zomer. Vier seizoenen geven vier verschillende kleurpaletten, die wilde ik in de film hebben. En het betekent ook dat er een begin en een eind is. Mensen die de seizoenen meemaken zien om zich heen dat het leven steeds opnieuw begint. Die cyclus in de natuur resoneerde met wat mijn personages meemaakten.”

Hoe ziet u zichzelf en uw werk in de Japanse cinema? “Als een eeuwige buitenstaander. Ik woon in Nara, de oudste stad van Japan en de oorspronkelijke hoofdstad van het land, ver weg van Tokio en omgeven door bergen. Anders dan Kore-eda Hirokazu, een collega en vriend die wel in Tokio woont, heb ik geen kort lijntje met het centrum, met wat er in de filmwereld omgaat. Voor mij als filmmaker is het belangrijk dat ik niet omkom in die informatie. Ik koester dat ik de ruimte en de tijd heb om goed naar mezelf te kijken, naar de toestand waar ik in verkeer. Misschien herhaal ik mezelf, maar ik geloof dat ik, zo lang ik maar onder mezelf in de aarde blijf graven, uiteindelijk aan de andere kant uitkom en me daar met mensen kan verbinden. Ook al denken die anders over het leven. Dat is hoe ik als kunstenaar naar de wereld kijk. Daarom leef ik op de plek waar mijn wortels liggen.”