Guido van Driel over Toen we van de Duitsers verloren
'Een goeie film heeft altijd een sterke notie van locatie'
Toen we van de Duitsers verloren is een stemmige, lome, persoonlijke film van Guido van Driel over twee jongens in een nieuwbouwwijk, met net buiten beeld een verschrikkelijke gebeurtenis – let op: dit interview heeft onvermijdelijke spoilers.
Het is 1974. Drie jaar nadat hij met haar voor een klassenfoto is gefotografeerd, wordt een oud-klasgenootje van tekenaar/filmmaker Guido van Driel vermoord door een pedoseksueel. Hij was toen inmiddels met z’n ouders naar Zaandam verhuisd, maar de gebeurtenis was nooit meer uit de wereld weg te denken. Al in 2002 maakte Van Driel (De wederopstanding van een klootzak, 2013; Bloody Marie, 2019) er een stripboek over, dat hij nu heeft verfilmd.
Maar de film gaat niet over de moord. Het is een verhaal over twee jongens en een lome zomer in een Zaanse nieuwbouwwijk. Over opgroeien en ontdekken dat de wereld niet zo smetteloos is als de keurige straten om je heen suggereren. De wat timide Jonas en de stoere Daan slenteren door de straten en de brandgangetjes, kijken bij de doorzonwoningen naar binnen en doen wat jongens doen. Ondertussen knaagt wel die vraag: wat is er met Catootje gebeurd?
In een interview over De wederopstanding van een klootzak had je het over bijna-doodervaringen en hoe bepalend die kunnen zijn. Heeft de moord naar aanleiding waarvan je Toen we van de Duitsers verloren hebt gemaakt, die de dood zo vroeg in je leven bracht, je gevormd? “Ik denk niet eens aan die moord. De dood van mijn eigen grootvader veel meer. Ik was 9 en hij was 61. Hij heeft zichzelf opgehangen. Hij was mijn favoriete opa. Heel veel films mee gezien. Laurel en Hardy. Het was altijd heel leuk als hij bij ons kwam logeren. Ik was erg op ’m gesteld. Dan komt het bericht dat ’ie zich heeft opgehangen. Zoiets is dan van zo’n enorme raadselachtigheid. En dan ook nog eens mijn moeder die worstelde met de dood van haar vader en die zijn geest om zich heen meende te voelen. Best complex allemaal.”
Er was geen waarschuwing? “Nee. Hij had wel een behoorlijk negatieve levensvisie. Maar het is dus deze gebeurtenis die me op negenjarige leeftijd heel bewust heeft gemaakt van de dood. En de raadselachtigheid daarvan. Dat ik in bed lag en ineens het volle besef had dat ook ik ooit dood zou gaan. Dat je dat bijna een soort rush geeft, door de urgentie en de thrill ervan. Alsof je jezelf van een hoog gebouw naar beneden voelt vallen.”
Verlamt die gedachte aan de dood je? “Nou ja, die gedachte kan je ook veel geven.”
Voor de kinderen vindt de moord aan de rand van hun blikveld plaats. De ernst van de situatie lijkt niet echt tot ze door te dringen, waardoor de film meer een verhaal wordt over een plek – een typische nieuwbouwwijk in Zaandam – en een broze vriendschap, dan over een gebeurtenis. “Dat is natuurlijk ook zo. Er is wel een besef van ‘oei, ze is verdwenen en hoe zou het met haar afgelopen zijn?’ En zeker bij Jonas is er een gevoel van ongerustheid. Maar ondertussen gaat het leven door en heeft het vat op ze. Zo gaat dat. Het was de uitdaging bij het maken van deze film om die mengeling van emoties en gedachten en belevenissen voelbaar te maken.”
Die moord vond in 1974 in Amsterdam plaats. Die heb je naar Zaandam verplaatst. “Een goeie film heeft altijd een sterke notie van locatie. Hoe sterker die notie, hoe krachtiger die film wordt. Dead Poets Society [1989] schiet me te binnen. Die kostschool, die atmosfeer daar, dat werd schitterend tot leven gebracht. James Bond is een goed voorbeeld van een film zonder notie van locatie. Bond blijft nooit lang op dezelfde plek.”
In jouw film voel je dat, als de jongens hun handen in die zandheuvel steken. “Dat doet me denken aan de films van Tarkovski, die veel gevoel hebben voor de plek, de aarde, überhaupt voor de elementen. Vuur, wind, water. Is belangrijk voor me. Ik kijk het liefst naar films van makers die dat doen: die je meenemen naar een plek door die plek tastbaar te maken. Er moet altijd een zekere intimiteit zijn met een plek. Die creëer je door te weten waar je over praat. Zo raakt een plek als vanzelf verbonden met de binnenwereld van de personages. Het is voor mij wezenlijk van een film meer te maken dan een plot. Plot is niet zo interessant. Zo leven mensen niet. Bijvoorbeeld in deze film, als Jonas die vrouw volgt, dat park in, de moeder van Catootje, en dan ziet dat ze huilt. Nadat ze is vertrokken gaat ‘ie op dezelfde plek op het bankje zitten. Maar wat voelt ‘ie dan? Dat kun je niet weten. En toch snap je ergens waarom hij het doet. Zulke raadselachtige momenten vind ik mooi.”
Je maakte de strip hierover al in 2002. Als je er vervolgens een film van maakt, heb je dan soms het gevoel dat je jezelf ergens aan het corrigeren bent? Je hebt alle essentiële elementen om het verhaal te vertellen al eens uitgedacht. “Ik heb een hele open houding ten opzichte van wat er al ligt. Je kunt dingen verfijnen of er dingen aan toevoegen. Dat ze samen naar die seksboekjes kijken en er die contactadvertentie van Jonas’ eigen moeder in vinden, dat zit niet in de strip. Dat is bijvoorbeeld een mooi komisch en tragisch moment dat we hebben toegevoegd. Er komt een heruitgave van het stripboek met een toevoeging over de persoonlijke achtergrond van de vertelling. En over dingen die erbij komen kijken als je een stripboek verfilmt.”
Zit er een moreel aspect aan het gebruiken van een feitelijke gebeurtenis? Zijn er nabestaanden? “Eerlijk gezegd weet ik het niet helemaal zeker. En ja, er zit een moreel aspect aan, maar we hebben tegelijk veel details veranderd ten opzichte van de werkelijke gebeurtenis. Bovendien is die moord niet het onderwerp van de film. Het gaat veel meer over de relatie tussen de twee jongens en de impact van wat er gebeurt. Dat Jonas een ritueel bedenkt om afscheid te nemen van Catootje bijvoorbeeld. Een hele natuurlijke behoefte lijkt me dat. Aaaah, heb je laatst Zomergasten gezien?”
Nee? “Daar zat een scène in met een everzwijntje dat een ander zwijntje dood vindt in het bos. Eerst snuffelt hij er een tijd aan. Dan gaat ’ie gras verzamelen en legt het eroverheen. En dan met nog een broertje of zusje gaan ze er een nacht tegenaan slapen. Heel ontroerend. Wie had gedacht dat ze er zo’n ritueel van zouden maken. Het lijkt een heel natuurlijk iets, die behoefte.”
De casting vond ik ook indrukwekkend. Daan heeft een raadselachtige gespierdheid voor z’n leeftijd. “Ja, maar Kylian [de Pagter] is wel een paar jaar ouder dan Rein Hoeke, die Jonas speelt. Hij is wat kort van stuk en daarom was ‘ie acceptabel als leeftijdsgenoot. Hij heeft talent, is heel professioneel op de set ook.”
Wat is dat, heel professioneel op de set? “Dat ‘ie weet hoe hij anderen kan assisteren en heel geïnteresseerd is in alles wat gaande is en dingen intuïtief heel snel oppakt. Ik vond het echt een genoegen om met ze te werken. Hoewel ze allebei ook wel echt jongens bleven en je ze bij de les moest houden.”
Hoe laat je zulke jonge acteurs de juiste emotionele toon raken? Want de tragedie moet voelbaar zijn, ook al speelt die heel erg op de achtergrond. “Ik kan je zeggen dat ik er lang over heb gedaan voordat ik Kylian de rol liet spelen, omdat ik dat eerst niet aan hem meende te kunnen zien. Hij is een knappe jongen, superzelfverzekerd. Ik zag de tragedie niet, het getroebleerde. Al die tijd was Kylian in beeld, maar ik heb ’m lang laten wachten. Toen heb ik hem en Rein bij elkaar gebracht en dat klopte meteen. Dat was echt goed. Toen realiseerde ik me dat het juist ook mooi kan zijn als je z’n verdriet niet aan Daan afziet. Dat je als kijker het tragische aan Daan pas geleidelijk ontdekt. Het is juist veel beter als je een personage kunt blijven ‘lezen’.”
Nog even over de plek. Die typisch Hollandse wijken die misschien door hun overzichtelijkheid en ordening een soort onschuld of zelfs naïviteit uitdragen. Heb jij altijd een spanning gevoeld tussen dat soort wijken en de realiteit die veel smeriger blijkt te zijn? “Ik ben natuurlijk in zo’n wijk opgegroeid: Noordsche Veld in Zaandam. Vanaf 1971, toen was ik negen. Ik denk dat ik sowieso het gegeven van deze wijken en de schijnbare eentonigheid ervan als tekenaar altijd al interessant heb gevonden. Het is een van de weinige soorten architectuur die ik uit m’n hoofd kan tekenen.”