Venetië 2023, blog 2

Monsters, mensen en machines

Ferrari. Foto: Eros Hoagland

De relatie van mens, machine en monster ligt in de eerste dagen van Venetië onder de loep. Het zijn Michael Mann en Yorgos Lanthimos die er tot nu toe de beste films van het festival mee maken.

Michael Mann is voor het eerst sinds Collateral (2004) terug in Venetië met een nieuwe film. En voor het Italiaanse festival met een extreem belangrijke. Hij waagt zich aan een biopic over de legendarische ex-coureur en autobouwer Enzo Ferrari op het moment dat die worstelt met de financiële druk op zijn autofabriek, de moordende concurrentie van zijn racestal en een complex privéleven dat stiekem is verdeeld tussen twee families. Al die stoorzenders komen samen in de voorbereidingen op de Mille Miglia van 1957, een belangrijke Italiaanse endurance race die de Ferrari-stal moet winnen om het hoofd boven water te houden.

Ferrari is een Italiaans icoon, een bouwer van snelle auto’s die niet aan schoonheid inboeten voor hun meedogenloze kracht. “Het zijn vaak de krachtigste machines die juist aan schoonheid winnen”, legt Enzo uit aan zijn buitenechtelijke zoontje Piero. Mann neemt dit icoon, symbool voor de Italiaanse wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog, en toont een man in stasis. Een autobouwer van de toekomst die vast is blijven hangen in het pijnlijke verleden. Een achter zijn zonnebril verscholen man die zo veel sterfte in zijn leven heeft gezien dat hij amper nog vooruit kan kijken. Een rouwende vader die zich al te goed realiseert dat zijn business een macabere dans is met de dood.

We hebben hier te maken met een klassiek Manniaans personage. Kijk naar de toegewijde boeven en detectives van Heat (1995), Al Pacino’s onvermoeibare journalist in The Insider (1999) en undercoveragent James Crockett die de grenzen van zijn missie opzoekt in Miami Vice (2006) en je herkent het koelbloedige professionalisme dat Enzo Ferrari ook in zich heeft. In veel andere opzichten voelt Ferrari ook als klassieke Mann. De gepixelleerde paranoia van Collateral, Miami Vice en Blackhat (2016) voert hier niet meer de boventoon. In zijn eerste samenwerking met cinematograaf ​​Erik Messerschmidt gaat Mann weer voor wijde vergezichten en vlijmscherpe close-ups op gepijnigde gezichten. Ze filmen Ferrari als opera en epos ineen, een combinatie die vooral doet denken aan Francis Ford Coppola’s The Godfather (1972), maar ook teruggrijpt naar Heat en The Last of the Mohicans (1992).

Als de motoren van de Ferrari’s eenmaal zijn warmgedraaid zie en hoor je een heel andere kant van deze film. In verpletterende scènes vangt Ferrari de extase van de race. Camera’s op de zijkanten van de wagens zuigen je haast onder de motorkappen van die oorverdovende machines. Wanneer autocoureur Alfonso de Portago plankgas gaat, verbeeldt een digitale variant op de Dolly-zoom de roes van al die losgelaten paardenkracht. In een vroege scène spreekt een priester voor zijn parochie van autofabrieksarbeiders over Jezus als metaalbewerker en over hoe een motor de moderne wereld voortstuwt. Metaal is hier religie. Wat Ferrari zo interessant maakt, is de vraag of de autobouwer meer heil ziet in deze machines dan in de mensen om hem heen. Wat dat dilemma uiteindelijk over zijn eigen menselijkheid of monsterlijkheid zegt, dat is waarin Mann misschien wel het meest geïnteresseerd is.

El conde

De relatie tussen mens en monster wordt in de eerste dagen van Venetië door meerdere regisseurs onderzocht. Zo speelt Pablo Larraín in El Conde met de conventies van de vampierfilm om een satire te maken op het regime van Augusto Pinochet. Conceptueel heeft de Chileense regisseur bijna beet met zijn verbeelding van Pinochet als onsterfelijke vampier die leeft van het bloed van onschuldige Chilenen, maar het ontbreekt in zijn satire aan venijn om een veel sterker punt te maken dan dat de dictator een hypocriete tiran en uitzuiger van het volk was.

Hoe Larraín die open deuren intrapt, maakt het er niet beter op. De vermoeide stijl van El Conde die tot op het schurende toe speelt met sociaal ongemak voelt tandeloos. Larraín zoekt dat gevoel expres op, legde hij tijdens zijn interview met Filmkrant uit, omdat hij niet wil dat je empathie ontwikkelt voor Pinochet als personage. Een bijkomend effect daarvan is ook dat enige vorm van prik uit de film sist. De zwart-witcinematografie van Ed Lachman levert soms wel mooie beelden op, maar mist de textuur en urgentie die recente films van Larraín als Ema (2019) en Spencer (2021) wel hadden. De gotische elementen en verwijzingen naar regisseurs als Carl Theodor Dreyer en F. W. Murnau zijn daardoor eerder pastiche dan hommage. Acteur Jaime Vadell is als Pinochet misschien intentioneel vermoeid en gefrustreerd, maar komt ook futloos en inspiratieloos over, wat eigenlijk heel El Conde zou kunnen omschrijven. De donkere wolk van Pinochet hangt ook over eerder werk van Larraín zoals Tony Manero (2008) en No (2012). Ditmaal het kwaad recht in de ogen kijken, levert echter niet de emotionele confrontatie of de politieke spanningen op die je zou verwachten van deze vaak veel sterkere regisseur.

Poor Things

De monsterfilm van Yorgos Lanthimos maakte tot nu toe de grootste indruk op de Lido. En inderdaad, Poor Things is misschien wel een van de beste films van de regisseur die aan de wieg stond van de Greek Weird Wave en binnen het studiosysteem zijn weirdheid wist te bewaken toen hij The Favourite (2018) maakte. In veel opzichten lijkt Poor Things op die vorige van Lanthimos: gul gebruikmakend van digitaal gemanipuleerde groothoeklenzen verbeeldt ook Poor Things een verfomfaaide wereld die op een subversieve manier sociale conventies onderzoekt.

The Favourite ging over de groteske decadentie van het Britse hof, met Olivia Colmans Queen Anne als sociaal monster. Poor Things speelt zich af in de Frankenstein-versie van dat universum, met prachtig set-design dat met gemak het beste werk van Tim Burton overstijgt. Denk aan de Victoriaanse gotiek van David Lynch’ The Elephant Man (1980) en de meest barokke decors van Burtons Batman Returns (1992) en je komt in de buurt. Lanthimos’ fascinatie met chirurgie, metamorfose en transformatie — een rode draad door zijn oeuvre dat je onder andere terugziet in Dogtooth (2009), The Lobster (2015) en The Killing of a Sacred Deer (2017) — dicteert weer het verhaal, nu over een verminkte dokter (Willem Dafoe, zoals altijd goed) die het brein van een baby in het lichaam van een jonge vrouw heeft gestopt. Nauwlettend volgt Poor Things hoe deze vrouwelijke variant van Kaspar Hauser vervolgens haar weg vindt in deze vreemde wereld. Het levert een venijnige komedie op, die wegkijkt als een alchemistische mix tussen B-film en kunstfilm.

Emma Stone is uitzonderlijk als Bella Baxter, die begint met de emotionele intelligentie van een kleuter, maar gedurende Poor Things uitgroeit tot een onafhankelijke vrouw. Het is in haar volwassen worden dat ze het repressieve patriarchaat van de victoriaanse maatschappij begint te ondermijnen. Zelfs in het rariteitenkabinet van Poor Things, waarin hybriden tussen eenden, honden, geiten en varkens rondscharrelen, is Bella een vreemd wezen. En omdat ze opvalt, wordt ze al snel waargenomen als object van verlangen. Op even geestige als grondige wijze speelt Stone iemand die in deze gevaarlijke omstandigheden toch haar eigen genot en vrijheid weet te bewerkstelligen. Het is immers haar seksuele emancipatie die de wereld van Poor Things op zijn kop zet. Net als in Mary Shelley’s Frankenstein (1818) is niet zij het monster, maar degene die het monster in de mens naar boven haalt.

Opnieuw werkt Lanthimos met een Amerikaanse filmstudio, maar ten opzichte van The Favourite durft hij hier nog veel verder te gaan. Poor Things is grappig, geil, goor en waanzinnig goed. Het is een film die alle interesses van Lanthimos op thematisch en esthetisch gebied uitdiept en uitbreidt, en ook nog een zelfverzekerde stap in een nieuwe richting durft te zetten. Net als Ferrari is het een film van een regisseur op de top van diens kunnen. Het gaat dus raar lopen als deze films niet in aanmerking komen voor de belangrijkste prijzen van deze festivaleditie.