Cannes 2021, blog 9
Slow Cannes
Dit was waarschijnlijk de kalmste Cannes uit de geschiedenis. Van de gebruikelijke stress en festivalhectiek was, mede dankzij corona, weinig te merken. Er doemde de schim op van een heel ander soort festivalervaring: Slow Cannes (in vijf observaties).
Corona maakte dit het rustigste Cannes sinds mensenheugenis. “Zo kalm als dit hebben we het nog nooit meegemaakt”, zoals collega-journalist Damon Wise zei. “En dat gaan we ook nooit meer meemaken.”
Er waren veel minder journalisten en andere professionals in Cannes. De normaal mudvolle straten waren gemakkelijk begaanbaar, de zalen vaak maar halfvol. Of halfleeg, net hoe je wil. Elke dag voelde als de laatste festivaldag, alsof de meeste mensen hun koffers alweer gepakt hadden. Het riep bij mij het idee op van een Slow Cannes, een ander soort festivalervaring. En dus een andere festivalhouding, zoals je ook slow cinema (en vele andere slows) met een andere houding tegemoet treedt. Zou dat kunnen, mezelf instellen op een Slow Cannes? Als er ooit een jaar was om het te proberen, was het nu.
Ik had een extra reden: ik worstel al drie jaar, in wisselende mate, met een burn-out. Naar Cannes gaan was hoe dan ook een gok. Zou ik de festivalstress, de fear of missing out, de altijd te veel screenings en te veel borrels kunnen navigeren zonder kopje onder te gaan? Het antwoord is, weet ik nu: ja. Wat voor een groot deel te maken had met dit halflege covid-Cannes, maar ook met drie beslissingen die ik zelf nam.
Ik heb maximaal drie films per dag gekeken. Ik heb daarom allerlei competitiefilms uit het overvolle programma niet kunnen zien; het zij zo. Dat is niet alleen een verlies: wie vijf, zes films op een dag kijkt, kan ze aan het einde van de dag vaak al niet meer opsommen zonder z’n agenda erbij te pakken. Om nog maar te zwijgen van de scènes die achteraf in je hoofd van de ene film naar de andere verhuizen.
Ik heb ook voor het eerst geen aantekeningen meer gemaakt tijdens het kijken, maar pas achteraf, vaak voor drie, vier films tegelijk. Wat betekent: minder gedetailleerde aantekeningen en geen letterlijke citaten meer kunnen noteren. Maar ook: tijdens het kijken mezelf niet meer storen met dat gepriegel in het donker, me volledig overgeven aan het ritme van de film.
En ik heb tijdens het festival nauwelijks iets gelezen. Niet de dagelijks verschijnende trade papers, vakbladen als Variety, Screen en The Hollywood Reporter met hun bovenmatige invloed, ook op het Nederlandse discours. Ook niet de sterrenlijsten, hoe leuk ik ze normaal gesproken ook vind. En zeker niet de Twitter-storm. Je kan dat niet volgen zonder erdoor beïnvloed te worden (zelfs door je ertegen af te zetten) en dat was een invloed die ik dit jaar niet wilde hebben. Met als directe aanleiding het vermijden van de drukte in mijn hoofd, en als prettig bijeffect een meer eigen (en meer slow) film- en festivalervaring. Echt los van de waan van de dag, waar we het als journalisten zo vaak over hebben. Je kunt niet beïnvloed worden door de waan van de dag, als je niet weet wat die is.
Zo deinde ik dit jaar, op een halfleeg Cannes, meer dan ooit op de trage, onderliggende golfslag van het festival. Wat heeft dat veranderd? Wat leverde Slow Cannes op? Ik heb vijf observaties.
1) Als ik tijdens de film aantekeningen had gemaakt, had ik Ryusuke Hamaguchi’s Drive My Car, winnaar van de Fipresci-prijs van de internationale filmpers, ongetwijfeld ook een goede film gevonden. Maar niet zo geweldig als ik hem nu vond. In eerste instantie leek de film me vooral literair geslaagd – een terechte winnaar van de prijs voor het beste scenario. De mise-en-scène voelde bovenal dienend. Maar het ritme van de film van drie uur – rijden, de rest van het leven, rijden, rest van het leven, rijden, leven – en de precisie van kadrering en montage, voerde me langzaam naar een bijna totale overgave en identificatie met de gevoelens van bijna alle personages. Van mijn Slow Cannes gaf Drive My Car het ritme aan: mee laten voeren door een film, terug in het festivalleven, mee met een volgende film, festivalleven, mee, leven.
2) De Dardennes zelf waren er dit jaar niet, maar Laura Wandels debuutfilm Un monde was een perfecte mini-Dardennes. Mini, omdat de hoofdpersoon nog zo jong is en het zich grotendeels afspeelt op een paar schoollocaties. Maar de stijl (handheld volgen, maatschappelijk issue – pesten – en morele verwarring voor hoofdpersoon én kijker) is vintage Dardennes. Onmiskenbaar: dat had ik op een Fast Cannes ook wel doorgehad. Maar ik betwijfel zeer of ik dan had bedacht – ervaren, gevoeld – dat ook Andrea Arnolds indrukwekkende documentaire Cow, waarin consequent wordt gekozen voor de positie van de koe, een bijna zuivere Dardennes is. Ook hier de persoonlijke vertwijfeling van een handheld gevolgde hoofdpersoon binnen een groter maatschappelijk issue (de vleesindustrie) – maar dan die van een dier.
3) Radu Munteans Întregalde ontglipte me ook in mijn Slow Cannes-modus nog steeds voor een groot deel. Ondanks de grote thema’s die worden aangestipt (over de verhouding tussen hulpverleners die met hun auto vast komen te zitten en de hulpontvangers van wie ze nu opeens zelf afhankelijk zijn), lijkt de film inhoudelijk te minimaal, met te weinig om op na te kauwen. Aan de andere kant: in mijn staat van relatieve overgave boeide de film me van begin tot eind, in de beste traditie van de Roemeense Golf, en ook nu nog is hij moeiteloos terug te halen (wat niet van elke Cannes-titel gezegd kan worden). Misschien moet ik de vraag nog meer loslaten of ik wel iets met de film kan en is het genoeg om slow te genieten hoe hij is.
4) Dit jaar vond ik voor het eerst tijd voor de (gratis publiek toegankelijke) Cinema de la Plage. Daar heb ik David Byrne’s American Utopia ingehaald, met regisseur Spike Lee erbij, op het strand, dansend onder de sterren, nadobberend in de Middellandse Zee. Niet alleen een heerlijke festivalervaring, maar het wijst ook een weg: ik ben ervan overtuigd dat live cinema, in allerlei vormen, een steeds belangrijker wapen gaat worden van festivals (en bioscopen in het algemeen) in hun strijd met megastreamers als Netflix en Amazon.
5) En dan mijn slow hoogtepunt van Cannes 2021. Ik knikkebolde meer dan een uur door Apichatpong Weerasethakuls Memoria (ondertussen bedenkend dat het festival zo’n langzame film, met zo’n ongrijpbare plot, natuurlijk nooit op een van de laatste dagen had moeten programmeren), en zag ondertussen in de film mensen die sliepen, mensen die keken naar mensen die sliepen, mensen die opeens bevroren en voor zich uit bleven staren. Ik beleefde alles in een halve droomstaat. Tot het moment – ik zeg het expres zo vaag mogelijk, om zo min mogelijk te verklappen, zelfs al zou ik nauwelijks onder woorden kunnen brengen wat ik dan precies zou verklappen – waarop de hoofdpersoon (gespeeld door Tilda Swinton) in mijn beleving wakker leek te worden uit iets wat ook een soort halve droomstaat was. Het was heel subtiel – het had iets te maken met haar blik, haar houding – en zelfs zo subtiel dat collega’s het niet per se zo ervoeren, maar het werkte op mij als een stroomstoot. Van het ene op het andere moment was ik zelf klaarwakker. Al mijn vermoeidheid was weg; overal kippenvel. Ik kan het niet goed verklaren – de film blijft net zo rustig als ‘ie was – maar het had ongetwijfeld te maken met mijn overgave aan het anti-hectische ritme van deze droom van een film, die misschien wel expres slaapverwekkend was om me daarna, op een wonderlijk halfbewust niveau, te kunnen wekken. Slow cinema op slow Cannes, cinema die degene beloont die zich overgeeft aan de film, het festival en de eigen droomstaat. Het cannes.
Was dit festival een burn-out-ramp voor me geworden, dat was het waarschijnlijk mijn laatste Cannes geweest. Maar de cinema, de kunst, is me tegemoet gekomen. Slow Cannes bestaat. En ik ga door, langzaam maar zeker.