Ladygazing #5

De tragische ster

A Star Is Born (1954)

In wat voor soort rollen worden vrouwen zoal opgevoerd? Is ze een stereotype of een rolmodel? In de reeks Ladygazing plaatst Basje Boer recente vrouwenrollen in perspectief. Dit keer: de biopics en documentaires over tragische sterren.

Nina Simone, Amy Winehouse, Maria Callas, Whitney Houston, Nico: sinds een paar jaar worden we overspoeld met documentaires en biopics over iconische zangeressen die, behalve hun vak, maar één ding gemeen hebben: hun tragische levensloop en uiteindelijke ondergang, die de toon van deze films volledig bepalen. Muzikaal gezien hadden deze vrouwen niet méér van elkaar kunnen verschillen, maar privé werden al hun levens getekend door trauma, drugs, geheimen, tirannieke ouders en/of ongezonde liefdesrelaties en depressie en/of andere psychische problemen. In de verbeelding wordt het rauwe randje niet geschuwd. Heroïne, seksueel misbruik, eetstoornissen – alles komt in deze feelbadfilms voorbij. En aan bovenstaand rijtje kan vanaf deze maand Judy toegevoegd worden, over een korte periode aan het einde van het leven van musicalster Judy Garland. Is het een trend? En zo ja, waar komt die dan vandaan?

Judy

Neerwaartse spiraal
In Judy wordt de titelrol op spectaculaire wijze ingevuld door Renée Zellweger. Dertien jaar geleden speelde Zellweger een ander icoon in een andere biopic: schrijver Beatrix Potter, in Miss Potter (Chris Noonan, 2006). Het verschil tussen de twee films is tekenend: waar biopics over bekende vrouwelijke makers (zangeressen, actrices, kunstenaars) de laatste tijd vooral inzoomen op de tragische aspecten van hun levens, waren ze tot ongeveer tien jaar geleden optimistisch en warm, of anders zo keurig, op het tuttige af, dat ze alsnog geruststelden. Denk aan de life-affirming vrouw-overwint-trauma-verhalen van Coal Miner’s Daughter (Michael Apted, 1980, over Loretta Lynn) en Tina, What’s Love Got to Do with It (Brian Gibson, 1993, over Tina Turner), of aan recentere binnen-de-lijntjes-kleurende biopics als La vie en rose (Olivier Dahan, 2007, over Édith Piaf), Coco avant Chanel (Anne Fontaine, 2009) en Becoming Jane (Julian Jarrold, 2007, over Jane Austen). Wat is toch de reden dat we ineens zo graag de nadruk leggen op wat wringt, wat ontregelt, wat somber stemt? Dat we naar vrouwen kijken die niet overwinnen maar juist pijnlijk ten onder gaan? En dat die neerwaartse spiraal ook nog eens compromislozer dan ooit wordt verbeeld?

Aan het einde van 1968 is Judy Garland de belichaming van vergane glorie. In de Verenigde Staten is haar carrière zo goed als voorbij, maar in Engeland heeft ze nog een schare fans. Dus laat ze zich overhalen om in Londen een reeks concerten te geven, die allemaal bij voorbaat zijn uitverkocht. Maar Judy’s stem is niet meer wat die geweest is. Ze drinkt te veel, heeft slaapproblemen, slikt uppers en downers. In glorieus in beeld gebrachte flashbacks, die het midden houden tussen droom en nachtmerrie, tussen herinnering en fantasie, zien we hoe Garland opgroeit op de filmset, waar ze al vanaf zeer jonge leeftijd in een keurslijf wordt geperst. Er wordt op haar ingepraat dat ze meegaand moet zijn, gehoorzaam. Er wordt haar verteld dat ze niet mooi is, maar gewoontjes: een girl next door. Terwijl haar vaste tegenspeler Mickey Rooney zich rond eet aan hamburgers, krijgt Judy niets anders dan kippenbouillon, plus dieetpillen om de honger te stillen. Van die pillen ligt ze ’s nachts wakker, maar daarvoor krijgt ze vervolgens weer slaappillen toegeschoven. Geen wonder dus dat de Judy Garland van 1968 zo’n onmogelijk mens is, en zo vreselijk eenzaam. Zonder steeds weer te benadrukken dat Garland een slachtoffer was van Hollywood, weet de biopic Judy duidelijk te maken waarom ze is wie ze is.

De macht heroveren
Wat me opvalt: het huidige feminisme lijkt juist zo happig op empowerment. Met een voorkeur voor verhalen over overleven en een bijpassende afkeer van meer complexe verhalen over slachtoffers, lijkt het soms alsof feminisme wordt verward met emancipatie. Wie denkt aan hedendaags feminisme, denkt aan mondige vrouwen, stoere hashtags en Beyoncé die met wapperende haren voor een woord staat dat fel oplicht in het donker: ‘FEMINIST’.

Zelfs bij #MeToo, en zeker bij #TimesUp, ligt de nadruk meer op het voor jezelf opkomen dan op de onderdrukking, de marginalisering, het seksisme en het misbruik die het voor vrouwen noodzákelijk maken om voor zichzelf op te komen. Kortom, deze positieve maar wel erg eendimensionale interpretatie van feminisme focust niet op machteloosheid maar op het heroveren van de macht. Het is een soort feminisme dat zich vanwege zijn ongecompliceerde en optimistische karakter bij uitstek leent voor marketing, en dus ook voor bigbudget mainstreamfilms, met als gevolg een hele trits recente films, van Wonder Woman (Patty Jenkins, 2017) tot Charlie’s Angels (Elizabeth Banks, 2019), waarin bad ass-vrouwen mannen afdrogen of hun hachje redden, vaak in groepsverband en soms in superheldenkostuum. Nogal een contrast dus met al die zwart getinte portretten van vrouwen die echt bestaan hebben. Het voelt toch een beetje alsof de tragiek moet doorgaan voor complexiteit. Maar dat een verhaal somber stemt, betekent nog niet dat het genuanceerd is.

A Star Is Born (2018)

Onontkoombaar slot
Er is nog een recente film waar Judy me aan herinnerde: Bradley Coopers vorig jaar verschenen A Star Is Born, waarin Lady Gaga en hijzelf gedoemde geliefden spelen. Het was de vierde incarnatie van een inmiddels klassiek verhaal dat zich in eerste instantie afspeelde in de filmindustrie en in latere versies in de muziekbusiness: een oude rot in het vak ontmoet een bleue ingenue op het moment dat zijn neergang net is ingezet en haar carrière nog moet beginnen. Natuurlijk dacht ik ook aan A Star Is Born omdat Judy Garland speelde in de tweede en beste verfilming van het verhaal, die van George Cukor uit 1954. Maar ook het verhaal zelf – de met roem worstelende ster, de setting van de entertainmentwereld, het onontkoombare tragische slot – lijkt perfect te passen in de recente golf verhalen waarin kunstenaars noodlottig eindigen. Maar verschil is er ook: ten eerste is de tragische ster uit A Star Is Born fictief, ten tweede is hij een man.

De vergelijking met A Star Is Born deed me beseffen dat mannelijke kunstenaars al véél langer op deze manier worden verbeeld. In melancholi­sche films worden ze neergezet als com­plex, gevoelig, briljant, verslaafd; gebukt gaand onder verwachtingen en lijdend voor hun kunst. Vrouwelijke kunstenaars werden intussen steeds verbeeld zoals in de A Star Is Born-films: vol frisse moed, op het naïeve af – áls ze überhaupt werden geportretteerd. Misschien verklaart dat dan deze nieuwe trend van vrouwelijke kunstenaars die ten onder gaan aan hun vak. Misschien zit er een feministisch sentiment achter: als mannelijke kunstenaars op schrijnende wijze aan hun einde kunnen komen, dan kunnen vrouwelijke kunstenaars dat heus ook. Het levert prachtige en indringende films op, zoals Asif Kapadia’s documentaire Amy (2015), maar ik merk ook dat ik steeds meer verlang naar portretten van vrouwelijke kunstenaars die eens niet gitzwart kleuren.

Op de Roze Filmdagen zag ik afgelopen voorjaar een verheugend alternatief. Wild Nights with Emily (Madeleine Olnek, 2018), een biopic die draait om het idee dat de negentiende-eeuwse dichter Emily Dickinson lesbisch zou zijn geweest, is een ronduit hilarische komedie. Dickinson was min of meer een kluizenaar, ze was ongehuwd en gecompliceerd; kortom, haar leven leent zich bij uitstek voor een drama. (Terence Davies maakte in 2016 nog het prachtige A Quiet Passion over haar.) Maar je kan er dus óók een heerlijk absurdistische komedie van maken, die toch recht doet aan Dickinson als kunstenaar, en aan haar vooruitstrevende en wonderschone poëzie. De film deed me verlangen naar meer eigenzinnige biopics over vrouwen die briljant zijn en toch worstelen, die slachtoffer én stoer zijn. Tot die tijd vermaken we ons met films als Judy, een niet erg originele maar zeer waardige toevoeging aan de trend.