Iraanse filmmakers
In de ban in eigen land
De tijd dat filmmakers in Iran door de mazen van het systeem glipten is voorbij. Jafar Panahi is weer op vrije voeten, maar de repressie duurt voort. Drie verhalen over de Iraanse werkelijkheid.
Drie jaar geleden bezocht Jafar Panahi het Filmfestival in Rotterdam om er te praten over zijn film Offside, een komedie met een bittere ondertoon over een groep meiden die het verbod voor vrouwen om voetbalstadions te bezoeken negeert. In een interview dat ik met hem had sprak hij somber over de Iraanse toekomst. “De laatste jaren ging het beter, maar sinds Ahmadinejad president is, winnen streng religieuze islamitische opvattingen weer aan kracht. Ahmadinejad heeft een dogmatische aanhang die mannen en vrouwen overal wil scheiden. Ook in bussen is het nu zover dat mannen en vrouwen niet meer samen mogen zitten.”
Op de vraag of hij bang was voor repercussies van het regime, schudde hij zijn hoofd: “Ik ben ouder geworden. Ik ben die fase voorbij.” Hij meende dat zijn bekendheid in het buitenland bescherming bood. “In Iran loop je vooral gevaar als je nog niets hebt bereikt. Als je bekend bent, heb je minder problemen. In dat geval is het lastiger voor ze. Ze moeten je dan serieus aanpakken of met rust laten.” Hij voegde eraan toe dat hij zich zou blijven uitspreken tegen religieus fanatisme. “Ik moet het doen, al is het maar om mijn geweten tevreden te stellen.”
Vorig jaar dacht Panahi met vele landgenoten dat met de presidentsverkiezingen het tij zouden keren. Hij sprak zich uit voor de Groene Revolutie. Het bleef niet onopgemerkt. Panahi werd met anderen op 30 juli vorig jaar opgepakt tijdens een herdenkingsbijeenkomst bij het graf van de door een politiekogel gedode twintiger Neda Soltan, die het internationale symbool was geworden van de Iraanse repressie. Panahi werd snel vrijgelaten, maar het signaal was duidelijk. Effect had het niet, want twee maanden later sprak Panahi op het filmfestival van Montreal – hij was er juryvoorzitter – zich weer openlijk uit voor de Groene Revolutie. Bij terugkeer in Iran werd zijn paspoort in beslag genomen, zodat hij het land niet meer uit kon. De uitnodiging van het filmfestival in Berlijn begin dit jaar kon de prullenbak in.
Het was de opmaat voor zwaarder geschut. Op 1 maart viel de politie Panahi’s huis in Teheran binnen en arresteerde hem, zijn vrouw en dochter plus zestien aanwezigen, onder wie filmmaker Mohammad Rasoulof. Ze werden beschuldigd van het voorbereiden van een anti-Iraanse film en opgesloten in de beruchte Evin-gevangenis in Teheran. Panahi noemde de beschuldiging een leugen.
In de dagen erna werd iedereen vrijgelaten behalve hij. Na een maand mocht zijn vrouw hem bezoeken. Zij trof een verzwakte man aan met hartklachten. Het regime negeerde de wereldwijde protesten. De internationale druk kwam tot een climax met de uitnodiging van het filmfestival in Cannes aan Panahi om als jurylid naar het festival te komen. Op zijn bedankbriefje aan Cannes reageerde het regime met twee maanden verlenging van het voorarrest. De desperate Panahi greep naar het laatste drukmiddel: hongerstaking. Het werkte: het regime wilde geen dode filmmaker. Het liet Panahi op 25 mei op borgtocht (200 duizend dollar) vrij. De filmmaker wacht nog een rechtszaak.
Een filmfamilie
Vijfentwintig jaar geleden deed de Iraanse cinema bij weinigen een belletje rinkelen. Af en toe belandde een verdwaalde Iraanse film in de Nederlandse filmtheaters, zoals in 1967 The Cow van Darius Mehrjui, maar dat was het dan. Na de islamitische revolutie van 1979 werd het helemaal stil. Dat veranderde eind jaren tachtig door twee filmmakers: de tegenpolen Mohsen Makhmalbaf en Abbas Kiarostami.
Makhmalbaf had als ex-politieke gevangene onder het regime van de Sjah de islamitische revolutie omhelsd, maar was snel gedesillusioneerd geraakt. Kiarostami was uit kalmer hout gesneden. Beiden braken in 1987 internationaal door: Makhmalbaf maakte indruk met The Cyclist, Kiarostami met Waar staat het huis van mijn vriend?. Beiden waren beïnvloed door het neorealisme, maar ontwikkelden een eigen stijl. Kiarostami speelde in zijn films een spel met werkelijkheid en fictie, Makhmalbaf met het Iraanse regime, waarmee hij snel overhoop lag. Dat zijn films de patriarchale samenleving met zijn onderdrukking van vrouwen aan de orde stelden, werd hem niet in dank afgenomen. De meeste van zijn films werden verboden.
Toch lukte het Makhmalbaf om een familiebedrijf te ontwikkelen, waarin zijn vrouw Marzieh Meshkini en zijn dochters Samira en Hana zich naast hem als filmmakers ontwikkelden. Mohsen Makhmalbafs hoogtepunt lag in de jaren negentig met de even poëtische als politieke films A Moment of Innocence (1996), Gabbeh (1996) en Kandahar (2001).
In het nieuwe millennium kwam het kat-en-muisspel met de Iraanse censuur in een nieuwe fase. Makhmalbafs filmplannen werden stelselmatig afgewezen, zodat sprake was van een verkapt beroepsverbod. De filmmaker week uit naar Afghanistan (Kandahar) en Tadzjikistan (Sex & Philosophy, 2005) en emigreerde een paar jaar geleden naar Parijs. Zijn vrouw en dochters bleven in Teheran, maar ook zij werden door de Iraanse filmautoriteiten in de ban gedaan. Vorig jaar verlieten ook zij het land. Samira vertelde mij twee jaar geleden in een interview op het filmfestival in Gent dat de filmautoriteiten tegen haar hadden gezegd dat ieder filmvoorstel van de Makhmalbafs kansloos is. Het collectieve beroepsverbod dreef haar naar Afghanistan, waar ze met Two-Legged Horse (2008) de grimmigste van alle Makhmalbaf-films maakte. Hij illustreert dat Samira’s vader, die de film schreef, van optimist tegen de klippen op veranderd is in een gedeprimeerde man, die geen hoop meer heeft voor de toekomst.
Samira was gechoqueerd toen ze het script las. “Toen ik mijn vader vroeg waarom hij zo’n wanhopig en gewelddadig script had geschreven, zei hij dat het niet anders kon. Later zag ik in dat hij gelijk heeft, want als je ’s ochtends in Iran of Afghanistan je ogen opent, zie je dat je nachtmerrie werkelijkheid is geworden.”
Die werkelijkheid hield onder meer in dat tijdens de opnamen in Noord-Afghanistan een langsrijdende motorrijder een granaat naar de set gooide, waardoor een figurant om het leven kwam en zes crewleden gewond raakten. De gevolgen hadden volgens Samira nog gruwelijker kunnen uitpakken. “De grootste klap van de explosie werd opgevangen door een paard, dat het niet overleefde.” Wie achter de aanslag zat? “Mijn vader was die dag op de set. Ik weet zeker dat de granaat voor hem was bedoeld. Er zijn mensen die willen dat mijn familie geen films meer maakt.”
Een filmleven
Terwijl de vijftigjarige Jafar Panahi in Teheran in de gevangenis zat, bezocht de zeventigjarige Abbas Kiarostami met zijn nieuwe film Copie conforme het filmfestival in Cannes. Het verschil zegt veel over hen. Kiarostami heeft zijn hele leven tussen politiek gevoelige klippen gelaveerd. Het verbaast niet dat hij nog gewoon in Teheran woont, ook al moeten de autoriteiten niet veel van zijn werk hebben. Copie conforme is in Iran verboden, omdat Juliette Binoche in de film een te blote jurk draagt. Kiarostami was Panahi’s leermeester. In 1994 was hij regieassistent bij Through the Olive Trees. Een jaar later maakte hij zijn speelfilmdebuut met The White Balloon. De handtekening van Kiarostami, die het scenario had geschreven, was duidelijk zichtbaar: net als zijn werk ging de film over de vele misverstanden in de relatie tussen kinderen en volwassenen.
Panahi’s naam was gevestigd, want The White Balloon won in Cannes de prijs voor beste debuut. Met De spiegel (1997) ging Panahi op de ingeslagen weg verder, want ook in deze film is de hoofdpersoon een kind dat een probleem moet oplossen. Met deze subtiele, inlevende kinderportretten leek Panahi zijn weg te hebben gevonden, maar met zijn derde film The Circle (2000) manifesteerde hij zich onverwacht als een ongemeen felle criticus van het repressieve Iraanse bewind. De film toont het islamitische patriarchale Iran als een vooral voor vrouwen volstrekt inhumane samenleving. Illustratief is de scène waarin een vrouw op een treinstation aan het loket een kaartje wordt geweigerd, omdat vrouwen niet alleen mogen reizen. Ook verhult de film de dubbele seksuele moraal niet: hoeren worden opgepakt maar hoerenlopers gaan vrijuit. En dan is er nog de aangrijpende armoede: een vrouw zoekt op straat opvoeders voor haar kind dat ze niet kan voeden.
Met The Circle deelde de zachtmoedige Panahi een mokerslag uit aan het regime en werd hij de belangrijkste Iraanse filmmaker. De film werd in Iran uiteraard verboden, maar dankzij het enigszins hervormingsgezinde klimaat onder president Mohammad Khatami lukte het Panahi om weer een film te maken. Ook in Crimson Gold (2003) neemt hij het op voor de verschoppelingen in Iran. Drie jaar later maakte hij de wrange komedie Offside over een stel meiden in Teheran dat zich niets aantrekt van het verbod voor vrouwen om voetbalwedstrijden te bezoeken. Een groepje jonge soldaten moet hen in een hoek van de betonkolos bewaken, waarna zich een discussie ontspint. Waarom mogen vrouwen niet naar voetbal kijken? De meiden vegen alle kulargumenten van de dienstplichtigen – jongetjes nog – van tafel. De knullen staan te kijk als sulletjes. De meiden zijn de morele overwinnaars. In Offside staan niet zij buitenspel in de beschaving, maar de Iraanse machthebbers met hun absurde verboden.
Klein probleem: de laatsten hebben de macht. Panahi is uitgefilmd in Iran.