Subversieve kinderfilms

Alleen voor oude kinderzielen

Fantastic Mr. Fox

Drie dwarse Amerikaanse regisseurs stortten zich op drie klassiekers uit de jeugdliteratuur: Spike Jonze’s Where the Wild Things Are, Tim Burtons 3D-ratjetoe Alice in Wonderland en nu Wes Andersons Fantastic Mr. Fox. Over symbiose, vreedzame co-existentie en parasitisme.

De afgelopen maanden kwamen kort na elkaar drie verfilmingen uit van klassiekers uit de jeugdliteratuur, gemaakt door dwarse filmmakers met een sterke eigen visie. Eerst was er Where the Wild Things Are, van punk-slacker Spike Jonze naar het gelijknamige boek van Maurice Sendak. Vervolgens kwam horrorsprookjesmaker Tim Burton met Alice in Wonderland, zijn vervolg of variatie op het boek van Lewis Carroll. En nu is er Fantastic Mr. Fox van Texaan Wes Anderson, naar het none-more-British boek van Roald Dahl.

En zo komen we terecht bij de paradox van het kijken naar boekverfilmingen. De film is natuurlijk de film, dat wil zeggen een op zichzelf staande culturele uiting die los van zijn bronmateriaal betekenis heeft. Temeer omdat het grootste deel van het filmpubliek de originele boeken niet gelezen heeft. En dus mag ‘zo was het in het boek niet’ nooit een argument zijn om een film slecht te noemen, hoe vaak je precies die bewering ook in filmrecensies tegenkomt. Bij het bespreken van een boekverfilming is de vergelijking met de bron de minst interessante invalshoek.

Where the Wild Things Are

Maar als we Where the Wild Things Are, Alice in Wonderland en Fantastic Mr. Fox naast elkaar leggen, zien we dat het artistieke succes van een verfilming wel degelijk heel veel te maken heeft met hoe deze filmmakers met hun bronnen omgingen.

Onvolwassen
Drie verfilmingen van kinderboeken dus, maar drie verfilmingen die niet per se voor kinderen bedoeld zijn. Zoals Jonze het stelde: “In plaats van een kinderfilm hebben we een film gemaakt over hoe het is om een kind te zijn.”

Zijn film sluit eerder aan bij de recente horrorfilm Let the Right One In dan bij het gros van de op kinderen gerichte niemendalletjes. Dat geldt ook voor de andere twee films en dat verraadt meteen al een heel andere invalshoek dan de boeken die hun inspiratie vormden: hoewel die boeken een grote schare volwassen liefhebbers hebben, zijn ze expliciet geschreven voor kinderen.

Burton had al eerder met dit bijltje gehakt in The Nightmare Before Christmas (1993) en Corpse Bride (2005) en vooral met Charlie and the Chocolate Factory (2005). Voor Jonze en Anderson is de stap een stuk onverwachter, en zijn de resultaten ook een stuk dwarser. Je zou hun films de indie-varianten op de recente fantasy-films kunnen noemen, waarin immers ook bronmateriaal dat is bedoeld voor de jeugd (of dat nu Tolkiens Hobbits of Marvels superhelden zijn) wordt uitgebouwd tot films voor een groter, volwassen publiek.

Alice on Wonderland

Maar bij nadere beschouwing is het niet zo gek dat Jonze en Anderson zich op de kinderfilm stortten. Voor beide filmmakers is de worsteling met het volwassen worden een centraal thema. Bij Jonze ligt dat vooral in het maakproces, van de capriolen van de puberale twintigers en dertigers in het door hem geproduceerde Jackass tot zijn altijd speelse muziekclips. Anderson legt het explicieter in zijn hoofdpersonages: Max Fischer in Rushmore (1998) zou allang aan het studeren moeten zijn maar blijft hangen op zijn kostschool, en ook de schare kinderen in The Royal Tenenbaums (2001) en de drie broers in The Darjeeling Limited (2007) kunnen hun kindertijd maar moeilijk loslaten.

Geest van Burton
Voor Jonze was de verfilming waarschijnlijk het minst problematisch, in die zin dat het boek dichtbij zijn eigen belevingswereld ligt. De delen van de film die hij toevoegde aan het boek, kwamen uit zijn eigen jeugd. De uiteindelijke film is een symbiose tussen Jonze en Sendak.

Bij Fantastic Mr. Fox ligt dat net anders, hoewel de ogenschijnlijke tegenstelling tussen de Texaanse stylist Anderson en de subversieve Brit Dahl op wonderlijke wijze wegvalt. Hier staan de diverse elementen meer naast elkaar — een vreedzame co-existentie van de taal van Dahl en de beeldtaal van Anderson, het Britse platteland en de Amerikaanse tongval — zonder dat dit overigens de film in de weg zit.

Maar bij Alice in Wonderland gaat het mis. Er is her en der al genoeg geschreven over of Burton al dan niet recht zou hebben gedaan aan de recalcitrante geest van het werk van Carroll. Maar fnuikender is dat ook de geest van Burton zelf niet overtuigend in het werk zit. Zou het ermee te maken hebben dat Burton niet alleen zijn eigen ideeën met die van Carroll in het reine moest brengen, maar ook met die van Disney, die aanstuurde op een familiefilm met een vleugje Lord of the Rings? Het resultaat is in ieder geval een film die aanvoelt alsof niemand in de crew er hart voor had. Een schril contrast met de energieke, recalcitrante, dwarse films van Anderson en Jonze.