Steven Spielberg: Meesterverteller

Van kinderen en ouders

The Color Purple

De geuzennaam ‘meesterverteller’ die EYE bij het retrospectief koos voor regisseur Steven Spielberg, omvat alle aspecten van zijn makerschap: populistisch entertainer, virtuoos vakman, politiek geëngageerd auteur. Maar welke verhalen vertelt deze meesterverteller?

Doorgaans worden de films van Steven Spielberg in twee categorieën verdeeld. Aan de ene kant heb je populair spektakel als E.T. (1982) en Jurassic Park (1993), aan de andere kant politiek geëngageerde historische films als Schindler’s List (ook 1993) en Bridge of Spies (2015). Ergens tussen die twee ligt het clichébeeld van Spielberg: de efficiënte vakman, de expert in publieksmanipulatie, de man die ons meevoerde naar fantasiewerelden, die de blockbuster uitvond en zich vervolgens misschien wel ontwikkelde tot een chroniqueur van hedendaags Amerika, een auteur die iets te zeggen heeft over onze wereld.

In het Filmjaarboek schreef ik eerder al dat die scheiding een kunstmatige is. Spielberg de publieksmanipulator is ook in zijn serieuze films nooit ver weg, zelfs als hij probeert om ‘entertainment’ te vermijden, zoals hij dat met Schindler’s List voor het eerst deed. Zeker vanaf 2001, een kanteljaar voor Spielberg zoals voor veel Amerikanen, werden ook de grote publieksfilms meer uitgesproken politiek; denk aan Minority Report (2002) en War of the Worlds (2005). Maar ook in Spielbergs vroege spektakelfilms zitten al vleugjes maatschappijkritiek verborgen. In zijn bioscoopdebuut The Sugarland Express (1974) schetst hij niet bepaald een rooskleurig beeld van de hijgerige karavaan van televisieverslaggevers die elke hype achterna rennen.

Dat zich bewust zijn van de invloed die beelden op de maatschappij hebben is bij Spielberg altijd gebleven. Laten we die tweedeling vergeten. Er is een andere ordening van Spielbergs filmografie mogelijk. Eén die zowel nauwer verbonden is met zijn vaste thematiek van kinderen en ouders als met zijn persoonlijke ontwikkeling. Die meer recht doet aan het feit dat hij al ruim veertig jaar hele persoonlijke onderwerpen verpakt in studiofilms voor een groot publiek. Als verteller ontwikkelde meesterverteller Spielberg zich van kind, naar volwassene, naar grootvader.

Dyslectisch
Om dat verder uit te werken loont het om te beginnen bij het begin. Spielbergs jeugd is namelijk op vele manieren vormend geweest voor zijn carrière. Hij werd in 1946 geboren in Cincinnati, Ohio, als zoon van elektrotechnicus Arnold Spielberg en restauranteigenares en concertpianiste Leah Adler. Na een vroege verhuizing naar New Jersey groeide Spielberg grotendeels op in het zonnige Phoenix, Arizona, waar hij flink gepest werd als enige joodse jongen in de wijde omtrek.

Het was niet het enige dat hem markeerde als buitenbeentje: Spielberg is dyslectisch, al werd die diagnose pas zo’n tien jaar geleden gesteld – in zijn jeugd lag hij simpelweg achter bij de rest van de klas. Het ligt voor de hand om die handicap te verbinden aan Spielbergs kracht als visueel verteller, en wellicht is het ook geen toeval dat hij onlangs een film heeft gemaakt over Roald Dahls woorden verhaspelende Grote Vriendelijke Reus.

Zijn problemen op school ontvluchtte de jonge Spielberg door het maken van filmpjes, net zoals hij dat later met de scheiding van zijn ouders zou doen. Al op zijn twaalfde draaide hij zijn eerste beelden. Op internet zijn meerdere interviews te vinden waarin hij met smaak over die gebeurtenis vertelt. Hij had twee speelgoedtreinen gekregen en had er groot plezier in om die op elkaar te laten botsen. Toen zijn vader hem dat verbood, besloot hij (geïnspireerd door films als Cecil B. DeMilles The Greatest Show on Earth, 1952) om het op Super8 vast te leggen, zodat hij de botsing keer op keer zou kunnen bekijken.

Het was de eerste van vele korte en langere amateurwerkjes; naar eigen schatting maakte Spielberg zo’n vijfentwintig filmpjes voor hij ook maar in de buurt van de professionele filmindustrie kwam. In 1963 maakte hij, pas zestien jaar oud, zijn eerste speelfilm. De film heette Firelight en draaide naar verluidt (hij is niet bewaard gebleven) om de komst van buitenaards leven; Spielberg zou de thematiek veertien jaar later opnieuw uitwerken in Close Encounters of the Third Kind (1977). Firelight werd gemaakt voor 500 dollar, die Spielberg leende van zijn vader, en wist dankzij een eenmalige vertoning in de plaatselijke bioscoop net iets meer dan dat bedrag binnen te halen. Spielberg had zijn eerste winstgevende film te pakken.

Movie Brats
Die achtergrond als autodidact is een van de grote verschillen tussen Spielberg en leeftijdsgenoten als George Lucas, Martin Scorsese en Francis Ford Coppola. De ‘Movie Brats’ werden ze samen genoemd, deze eerste generatie filmmakers die een filmschool doorliep. In de late jaren zestig en vroege jaren zeventig zetten ze de Amerikaanse filmwereld op zijn kop en keerden ze zich, geïnspireerd door de auteurstheorie en Europese stromingen als de Nouvelle Vague, af tegen de klassieke Hollywood-stijl.

Spielberg heeft zichzelf altijd expliciet onderdeel gemaakt van die generatie. Maar het pad dat hij doorliep was anders en dat is tot op de dag van vandaag terug te zien in de films die hij maakt. Scorsese, Coppola en vele minder bekende collega’s zetten hun eerste stappen in het professionele filmmaken onder de onafhankelijke producent Roger Corman, maker van quickie trash dat er vooral op gericht was zo snel mogelijk zo veel mogelijk tieners de bioscoop in te krijgen en zo de minimale productiekosten terug te verdienen. Zolang de makers maar zorgden dat er genoeg seks en geweld in hun films zat, hadden ze verder de vrije hand om te maken wat ze wilden.

Spielberg begon daarentegen bij de televisie, en daarmee als onderdeel van de klassieke Hollywood-machinerie. Hij leerde al snel dat hij tot in de puntjes voorbereid op de set moest verschijnen, wilde hij nog eens teruggevraagd worden. Maar in tegenstelling tot zijn collega’s kon Spielberg zich niet uitleven met bommen en blote borsten, wat aansluit op zijn nog altijd tamelijk brave stijl. Bovendien stond hij in een veel directere relatie tot het ‘oude’ Hollywood – voor de serie Night Gallery werkte hij bijvoorbeeld in de nadagen van haar carrière samen met de legendarische actrice Joan Crawford. Ook dat had zijn weerslag: in vergelijking met zijn collega’s is Spielberg altijd een klassiek verteller gebleven.

Naast de prijzen grijpen
Vanaf die series ging het snel met Spielbergs carrière. Hij maakte in de vroege jaren zeventig een handvol tv-films, waarvan Duel (1971) in Europa ook in de bioscoop werd uitgebracht. Vervolgens kreeg hij in 1974 de kans om zijn eerste bioscoopfilm te maken, The Sugarland Express, een jaar later gevolgd door die eerste enorme klapper: Jaws (1975). De film die de moderne blockbuster uitvond, samen met de eerste Star Wars (1977) van collega en boezemvriend George Lucas enkele jaren later.

Spielbergs reputatie was in één klap gemaakt: hij was de koning van Hollywood. Ten minste, in financieel opzicht; de critici moesten niet veel van de film hebben. Ook bij de Oscars werd Spielberg teleurgesteld: de film won weliswaar drie gouden beeldjes, maar Spielberg zelf werd niet genomineerd, en de Oscar voor beste film ging aan zijn neus voorbij. Dat werd een doorlopend thema: Spielberg kreeg weliswaar al in 1987 een ere-Oscar voor zijn oeuvre tot dat moment, maar de individuele films grepen steeds naast de prijzen. Spielbergs films waren niet serieus genoeg voor het goud.

Dit is de fase van de verteller als kind: het hoogste woord in de zandbak, met spectaculaire verhalen vol toffe effecten. Niet toevallig bouwde Spielberg hier ook zijn reputatie op als maker die zich in de belevingswereld van de kinderlijke verwondering verplaatste. Als regisseur maakte hij zijn Indiana Jones-films (vanaf 1981) en E.T. the Extra-Terrestrial; als producent verbond hij zijn naam aan films als Gremlins (1984) en The Goonies (1985).

In de publieke opinie verandert dit pas in 1994 met Schindler’s List, de eerste film waarmee Spielberg een ‘echte’ Oscar wint. Maar voor Spielberg zelf ligt het omslagpunt al zo’n tien jaar eerder, bij het maken van The Color Purple (1985). Volgens mij is het geen toeval dat die omslag samenvalt met een andere gebeurtenis in Spielbergs leven: in 1985 werd hij voor het eerst vader – in totaal kreeg hij zeven kinderen.

De intense verweving tussen Spielbergs eigen leven en het maken van zijn films zit vervat in een anekdote uit die tijd: voor de huilende baby die te horen is in de geboortescène waarme The Color Purple opent, gebruikte Spielberg opnames van de geboorte van zijn eigen zoon.

Melancholie
In de decennia na The Color Purple stond Spielberg zichzelf vaker toe om persoonlijke thema’s tot uiting te brengen in zijn films, van het historische epos Empire of the Sun (1987) en het grootse (en geflopte) liefdesverhaal Always (1989) tot het politieke tweeluik Amistad (1997) en Lincoln (2012). Maar Schindler’s List is nog altijd het duidelijkste en meest prominente voorbeeld van deze periode in Spielbergs carrière: de eerste film waarbij Spielberg het ook aandurfde om zichzelf in interviews te omschrijven als ‘kunstenaar’.

Hier zien we de verteller als volwassene, als ouder voor zijn kinderen, beschermend en waarschuwend, met argusogen kijkend naar het kwaad in de boze buitenwereld. Zelfs zijn meest luchtige films uit deze periode, zoals Catch Me if You Can (2002) en The Terminal (2004) hebben een melancholie die eerder niet met Spielberg werd geassocieerd. Dat geldt nog het sterkst voor zijn films na 2001. Een film als de politieke wraakthriller Munich (2005) kan moeilijk anders gezien worden dan als reactie op het Amerikaanse oog-om-oog-tand-om-tandterrorismebeleid.

Pas in de afgelopen jaren is er in Spielbergs filmografie weer ruimte ontstaan voor écht escapisme, misschien wel puurder dan hij het ooit eerder gemaakt heeft. Met films als The Adventures of Tintin (2011) en zijn nieuwste film The BFG maakt Spielberg explicieter dan ooit tevoren sprookjes, verhaaltjes voor het slapen gaan. Vaak lijken die verhalen op de verhalen die hij als ‘kind’ vertelde, maar hebben ze een ander perspectief, gekleurd door een leven lang ervaring. The BFG is op vele manieren een nieuwe versie van E.T., maar speelt niet in een realistische wereld en kijkt veel minder dan die voorganger vanuit de blik van het kind: gaandeweg de film krijgt het perspectief van de Grote Vriendelijke Reus zelf steeds meer de overhand.

Ook in Spielbergs politieke films is deze nieuwe zachtmoedigheid voelbaar. War Horse (2011) en Bridge of Spies voelen luchtiger aan dan de films die Spielberg tien jaar geleden maakte, allegorischer, veel meer ‘verhalen over vroeger’ dan films die een primaire woede over het hedendaagse tot uiting brengen. Die lading is er nog wel, maar op een zachtere manier. Zo zien we Spielberg de afgelopen jaren een volgende fase ingaan: die van de grootvader die zijn kleinkinderen verhalen vertelt.