Special: Taboe op schoonheid

Wegdromen en ontwaken

Gentlemen Prefer Blondes

Wegdromen bij films mag tegenwoordig niet meer. Mooifilmerij geldt als een belediging. Is dat terecht? Daarom draait onze zomerspecial over het taboe op schoonheid, inclusief een zoektocht naar de mooiste nieuwe beelden.

Tijdens een gesprek met Carice van Houten naar aanleiding van haar optreden in Minoes, vertelde ik haar dat ze me een beetje aan Audrey Hepburn deed denken. Het gifgroene mantelpakje, het opgestoken haar, het frêle lijf, het porseleinen gezicht en de open blik, alsof ze zo uit de vroege jaren zestig kwam.

Carice van Houten veerde op. Voor Minoes had ze speciaal naar twee films van Billy Wilder gekeken. De verhouding tussen Shirley MacLaine en Jack Lemmon in The Apartment (1960) had een beetje model gestaan voor de relatie tussen Minoes en Tibbe. En ja, qua stijl had ze haar personage vooral gespiegeld aan Audrey Hepburn in Sabrina (1954).

Ze had ook een fotoboek van Audrey Hepburn aangeschaft, zo’n groot, zwaar boek waarin je uren kunt bladeren en dromen. Van Houten: "Met Halina Reijn, een bevriende actrice, heb ik me wel eens afgevraagd waarom het nooit meer mooi mag zijn in Nederlandse films. De soft-focus lens is uit de mode. Er moet tegenwoordig hard en realistisch worden gefotografeerd. Wegdromen mag niet meer."

Carice van Houten had in dit gesprek een duidelijk beeld van schoonheid. Dat was voor haar verbonden met het verleden, met een klassieke filmstijl, met Audrey Hepburn in een perfect passende Givenchy-jurk, omgeven door alerte lichtontwerpers en cameramannen. Of zoals Billy Wilder over de opnamen van Sabrina zei: "I remember, the cameraman took me to the side and said: You have to do something about the lights, because Bogart spits when he speaks. So don’t have the lights in the back there. The back light is terrible."

Het rondspetterende speeksel van Humphrey Bogart werd midden jaren vijftig keurig weggefilterd. Het is illustratief voor de illusie die filmmakers wilden scheppen. Als Humphrey Bogart en Audrey Hepburn kusten, bleef het ook droog. Ik geloof dat er wel eens een experimentele filmmaker is geweest die al die fabelachtige kustechnieken uit oude Hollywood-films op een rijtje heeft gezet, met hilarisch effect. De gekozen hoek varieert, maar steeds weer zie je dezelfde wegdraaiende beweging.

Het uitwisselen van speeksel zou pas later als iets moois worden ervaren. Ik herinner me een vriend die ondersteboven was van Paul Verhoevens Basic Instinct (1992), niet zozeer vanwege het sliploze politieverhoor of de oelala-vrijpartijen, maar vanwege de ragfijne speekseldraadjes die Sharon Stone en Michael Douglas bij het zoenen weefden. Een getuigenis van ‘echtheid’ die je in Hollywood-films zelden tegen kwam. Verhoeven hoefde verder niet hard en realistisch te fotograferen om dichter bij de ‘waarheid’ te komen. Basic Instinct ademde in elke scène een klassieke Hitchcock-stijl met Sharon Stone als een nieuwe Hitchcock-blonde heldin. Als de enige Amerikaanse actrice werd Sharon Stone ook La Stone, zoals Sophia Loren ooit La Loren werd. Verhoeven had een nieuwe diva geschapen, eentje met speekselsporen.

Heupen wiegend
Die hang naar het oude Hollywood, naar de films van Billy Wilder en Alfred Hitchcock, en die drang om in een hedendaagse actrice een nieuwe Audrey Hepburn of Grace Kelly te willen ontdekken, zal nooit echt verdwijnen. In Godards À bout de souffle (1960) – die ultramoderne film die met alles en iedereen afrekende en die als het paradepaardje van de Nouvelle Vague de geschiedenis in ging – gedraagt Jean-Paul Belmondo zich als een Hollywood-held. Hij oefent voor de spiegel om zijn sigaret in Humphrey Bogart-stijl te laten bungelen. Het is zijn grootste streven om zo cool als Bogey te zijn. Grappig dat Amerikaanse acteurs als Al Pacino en Sean Penn zich op hun beurt weer aan Belmondo zouden spiegelen. Zo cool als Belmondo wilden zij ook wel zijn.

In 8 femmes (2002) van François Ozon wiegde Catherine Deneuve haar heupen zoals Marilyn Monroe haar heupen wiegde in Gentleman Prefer Blondes (1953). Niet veel later, tijdens een acteer-masterclass op het Filmfestival van Cannes, liet Deneuve clipjes zien uit Marilyn Monroe-films. Monroe, zo vertelde ze, was haar grote voorbeeld.

Met zijn muzikale moordmysterie had François Ozon ondertussen vooral een hommage gebracht aan de films van Douglas Sirk. Aan de kleurexplosie in 8 femmes lag een uitgebreide studie naar het kleurgebruik in Sirks jaren vijftig-films ten grondslag. Een knipoog hier en een knipoog daar, maar het resultaat was verbluffend: via een totaal artificiële, theatrale wereld waarin van nepsneeuw geen geheim werd gemaakt, stevende 8 femmes af op een ontroerend melodrama. Todd Haynes zou hetzelfde jaar nog een totaal andere Douglas Sirk-hommage maken met Far from Heaven (2002). Ook hier stond een uitgebreide studie naar het subtiele kleur- en lichtgebruik en het camerawerk centraal. Het leverde een veellagige film op, waarin koele kleuren ook warmte ademden en het belangrijkste: onder het glazuur kwamen echte mensen en emoties vandaan.

Het oude Hollywood verstond de kunst van verhullen én onthullen, van wegdromen én ontwaken. Die kunst is in handen van minder begaafden verworden tot een truc met een soft-focus lens. En geen wonder dat daar met hard en realistisch filmen, om de woorden van Carice van Houten te memoreren, een reactie op moest komen. Dat is niet zozeer een reactie op Billy Wilder, Alfred Hitchcock of Douglas Sirk, maar een reactie op de mainstream-erotiek van Adrian Lyne (Nine 1/2 Weeks, Fatal Attraction), die wel kon verhullen maar niet onthullen, en die misschien aanzette tot wegdromen, maar niet tot ontwaken.


Artikelen in deze special:
De grote boosdoeners, Dana Linssen
Het nieuwe sublieme, Dana Linssen
Filmesthetica, Asher Boersma
Mooier kan film niet worden, door de redactie