De rol van taal in de films van Robert Eggers

Het woord van God, de taal van de mythe

The Northman

Taal is nooit alleen maar een communicatiemiddel. Het is een uitdrukking van de manier waarop de mens zich tot de omgeving verhoudt, de wereld begrijpt. Een regisseur die dat aspect van taal weergaloos inzet, is Robert Eggers, regisseur van het deze maand te verschijnen The Northman.

In 2014 verscheen het boek The Wake, dat zich afspeelt in het kielzog van de Normandische verovering van Engeland in 1066. Auteur Paul Kingsnorth schreef het boek in een zelf samengestelde vorm van Oudengels, net genoeg gemoderniseerd om het voor een hedendaags publiek leesbaar te maken. ‘De vroege Engelsen zagen de wereld niet zoals wij die zien, en hun taal reflecteert dat’, verantwoordt hij in het nawoord zijn keuze. ‘Hun wereld stond ver van de onze; niet alleen in de tijd maar ook in waarden, begrip, mythevorming. Taal leek me de beste manier om dit over te brengen.’

Robert Eggers gebruikt in zijn films taal op een vergelijkbare manier. De filmmaker, van wie binnenkort het in de tiende eeuw gesitueerde vikingdrama The Northman verschijnt, maakte hiervoor twee films die zich afspelen in New England. Zowel in The Witch: A New-England Folktale (2015), dat zich afspeelt rond 1630, als in The Lighthouse (2019), dat zich afspeelt rond 1890, is taal onderdeel van de historische inkleding. Maar in beide films is de taal ook verbonden met de manier waarop de personages hun omgeving beschouwen en begrijpen.

The Witch

Even een stap terug. In de vroege zeventiende eeuw vestigden Engelse puriteinen, ontevreden over de koers van de Church of England, zich in het uiterste noordoosten van Amerika. Uit een van deze nederzettingen in New England worden William, Katherine en hun kinderen verbannen aan het begin van The Witch, na een dispuut over hun interpretatie van het geloof. Een geloof geworteld in de overtuiging dat de mens is geboren in zonde, gevat in de catechismus die hun oudste zoon Caleb opdreunt: “Mijn corrupte aard is zonder gratie, neigt naar zonde, alleen naar zonde, en dat steeds opnieuw en voor altijd.”

De mens moet zich blijven verzetten tegen die zondige natuur en dat uit zich in een taalgebruik dat doorspekt is met dogma’s. Een functionele en feitelijke taal zonder onnodige adjectieven, ook als die in moderne oren soms omfloerst klinkt, zoals wanneer Katherine aan de menstruatie van oudste dochter Thomasin refereert als “the sign of womanhood”. Want dat is geen metaforisch taalgebruik.

In de visie van de puriteinen stak in alles de hand van God. ‘De puritein beschouwde de ontdekbare waarheid als reeds ontdekt, zwart op wit vastgelegd, voor eens en altijd, door de opperste wijsheid’, schrijft Perry Miller in zijn boek The New England Mind. De Bijbel, het woord van God, is het filter waardoor alles wordt beschouwd. Maar, en dat is essentieel, voor deze mensen is het geen filter, het is de werkelijkheid zelf. Die menstruatie is een teken. Van God. En als William over zijn slapende gezin zegt: “The Devil holds fast your eyelids”, dan bedoelt hij dat niet figuurlijk, maar letterlijk.

Tegenover die taal staan het gekir en gekakel van de heksen in het bos. Zij staan voor alles waar het gezin zich tegen tracht te verzetten. Het aardse, lichamelijke, zondige. Het is een externalisering van het conflict dat de puritein in zichzelf voert, die strijd tegen de eigen, ‘corrupte’ natuur. Iets wat resoneert in hoe

het gezin zich verhoudt tot de natuur om hen heen en daarover spreekt. De grond die ze cultiveren en het bos dat ‘getemd’ moet worden. “We moeten deze wildernis veroveren”, zegt William. “Hij zal ons niet verzwelgen.”

The Lighthouse

Die zinnen hadden niet misstaan in The Lighthouse. Eggers’ tweede speelfilm, waarvoor hij het script samen met zijn broer Max schreef, is in de eerste plaats een heel fysieke film, vol uitputtende lichamelijke arbeid en snerpende misthoorns. Een film ook vol visuele symboliek. Woorden zijn in zo’n omgeving misschien minder belangrijk, kun je denken, maar ook hier speelt taal een essentiële rol.

Hoewel de film zich ruim twee eeuwen later afspeelt, lijkt het taalgebruik sterk op dat in The Witch. Terwijl het Engels in Groot-Brittannië in de negentiende eeuw rap evolueerde onder invloed van onder meer de Industriële Revolutie, die een compleet nieuw vocabulaire vereiste, gebeurde dat in Noord-Amerika, waar de industrialisatie pas veel later op gang kwam, veel minder. Het gevolg was dat in New England eind negentiende eeuw een vorm van Engels werd gesproken die nog relatief dicht bij Vroegmodern Engels lag.

In The Lighthouse komt dat vooral terug in het taalgebruik van vuurtorenwachter Thomas Wake, dat zelfs in dat licht anachronistisch is. Zijn vocabulaire zit vol destijds al goeddeels in onbruik geraakte woorden als ‘dullard’, ‘behindhand’. Of neem dit Shakespeareaanse juweel van een zin wanneer hij Winslow ervan beticht de vloer niet goed te hebben geschrobd: “‘Tis begrimed and bedabbled. Unwiped, unwarshed, and distained.” Ook gebruikt hij de persoonsvorm ‘ye’, hoewel ‘you’ op dat moment al lang de gangbare vorm was, en ook wordt gebezigd door zijn jongere collega Ephraim Winslow. Eggers brengt de twee vaker in conflict op taalgebied, zoals wanneer Winslow ‘yes, sir’ zegt en Wake hem corrigeert naar het meer archaïsche ‘aye, sir’.

Hoewel Wake’s taalgebruik in veel opzichten dus dicht aanligt tegen het Engels dat in The Witch wordt gesproken, is het dichterlijker, met flarden Griekse en maritieme mythologie. Het woordgebruik is misschien hetzelfde gebleven, de betekenis is wel degelijk veranderd. Wat in de tijd van de puriteinen een ‘letterlijke’ beschrijving was, is nu metafoor geworden. Wat toen de taal van God was, is nu de taal van mythe.

En dat is in zekere zin wat Eggers doet met The Lighthouse: hij trekt het puriteinse wereldbeeld, van de zondige mens en een onkenbare goddelijke kracht, de wereld van de mythe in. Wake’s anachronistische taalgebruik (“You sound like a goddamn parody”, verwijt Winslow hem op zeker moment), is wellicht een aanwijzing dat hij een exponent is van die mythologische wereld. Ook visueel suggereert de film meermaals dat Wake niet alleen de goden aanroept (“Hark, Triton! Hark!”), maar ze ook belichaamt. En naarmate de realiteit steeds meer de vorm krijgt van die mythologische wereld, met helse stormen en in de rotsen rustende zeemeerminnen, valt het taalgebruik van Wake er steeds meer mee samen. In een monoloog waarin hij Winslow vervloekt, onderstrepen donderslagen zijn woorden.

Dat is een sterk contrast met The Witch waarin de taal juist steeds minder vat heeft op de omgeving. Naarmate de duistere krachten uit het bos het gezin binnendringen, wordt de taal daar steeds meer een speelbal van. Wanneer Caleb terugkeert uit het bos nadat hij is verleid door een heks, raaskalt hij in een monoloog die bijbels taalgebruik vermengt met erotiek. “Wash me in the ever-flowing fountains of thy blood. […] Kiss me with the kisses of thy mouth, how lovely art thou!

Maar ook in The Lighthouse roert zich een kracht die zich niet woorden uitdrukt en beide films eindigen waar taal geen betekenis meer heeft. En in beide films is dat gekoppeld aan vrouwelijke seksualiteit. Thomasin gaat een contract aan met de duivel die haar gebiedt haar kleren uit te trekken en in die symbolische handeling geeft ze zich over aan de ‘zondige’ natuur. Ze betreedt de heksenkring en stijgt op in woordeloze vervoering.

Ook in The Lighthouse wordt constant gerefereerd aan seksualiteit en vrouwelijkheid. Van het houten zeemeerminnenbeeldje waar Winslow zich op aftrekt tot de zee zelf en het vuurtorenlicht, dat door Wake consequent als ‘she’ wordt aangeduid en waar de twee met een duidelijk seksueel geladen bezitterigheid om twisten. Als Winslow eindelijk dat licht aanschouwt, schreeuwt hij in ontzetting en stort hij van de trap af. The Lighthouse is bewust grillig in zijn symboliek en dat moment is voor meerdere interpretaties vatbaar. Maar het is een interessant spiegelbeeld van het slot van The Witch. Beide films eindigen in overgave. In een extase die voor de een verlossing betekent en voor de ander verdoemenis.