Woody Allen over Rifkin’s Festival

‘We zijn geen clou in een groot kosmisch plan’

Woody Allen (foto Quim Vives)

Met Rifkin’s Festival heeft Woody Allen zijn 49ste film gemaakt. Als de 84-jarige filmmaker gezond blijft en er in Parijs weer gefilmd kan worden, maakt hij zijn vijftigste en misschien laatste film. Een gesprek over romantische komedies, de pretentieuze filmwereld, klassieke Europese cinema en zijn positie van paria in de Amerikaanse filmwereld.

Het leven was wel eens vrolijker voor Woody Allen. Hij brengt al maanden met zijn vrouw Soon-Yi Previn bijna alle tijd binnenshuis door, zegt hij aan de telefoon in New York, de stad waarin de meeste van zijn films zich afspelen en waaraan hij verknocht is. “We mogen dagelijks een uurtje naar buiten om te wandelen, maar winkels en restaurants zijn dicht, iedereen heeft mondmaskers op en mijdt elkaar. Het voelt verschrikkelijk. Ik mis de mogelijkheid om ’s avonds naar buiten te kunnen, om restaurants te bezoeken en vrienden te zien. Dat is voor mij het ergste.”

Zoals elk jaar zou Allen ook dit jaar weer een film opnemen. Na het succes van Midnight in Paris bijna tien jaar geleden zou dat weer in Parijs zijn. Helaas. “De pest kwam, zodat het niet door ging. Hopelijk is het virus komende zomer onder controle, zodat ik daar dan de film kan maken.” Als het lukt zal dat Allens vijftigste film zijn. Een bizar aantal. Tot voor kort zei hij altijd dat hij door zou blijven filmen tot hij dood op de set neervalt, maar inmiddels is hij daar niet meer zo zeker van. “Ik speel met de gedachte om te stoppen, maar ben er nog niet zeker van. Misschien wordt de vijftigste mijn laatste film, misschien ga ik door. Toen ik jong was dacht ik dat ik hooguit twintig of vijfentwintig films gemaakt zou hebben als ik met pensioen zou gaan. Dat het er vijftig zouden kunnen zijn, kwam nooit bij me op. Maar nu is het bijna zover.”

Als Allen ook na zijn vijftigste nog blijft filmen, wil hij dat best in Amsterdam komen doen. “Ik ben er een paar keer geweest om er jazz te spelen. [Allen toerde lange tijd rond met een jazzband, JvdB.] Het is een prachtige, zeer visuele stad. Als iemand er een film van mij wil financieren, ben ik er gelukkig mee. Het enige dat me gek maakte in die extreem aangename stad waren fietsers. Op straat keek ik constant over mijn schouders of er geen fiets aankwam. Dat moet ik nu trouwens ook in New York doen. Dat was altijd een wandelstad, zeker Manhattan waar ik woon, maar ook daar duiken plotseling steeds meer fietsen op.”

Droevig personage
Allens fietsgetut verraadt misschien zijn leeftijd, maar verder valt aan niets te merken dat hij hoogbejaard is. Hij formuleert helder en neemt ruim de tijd om vragen te beantwoorden. De aanleiding voor het telefoongesprek is Rifkin’s Festival, dat geen nieuwe ontwikkeling in Allens werk toont—dat zal ook niemand hebben verwacht—maar een romantische komedie is, zoals Allen die al zijn hele leven maakt. Zoals in bijna al zijn films draait het om liefdesperikelen. Een gepensioneerde Amerikaanse filmdocent, die mislukt is als schrijver, gaat met zijn vrouw, een pr-dame, mee naar het filmfestival in San Sebastian. Niet omdat hij er zin in heeft, maar omdat hij bang is dat zijn vrouw het met andere mannen aanlegt. Op het festival flirt zijn vrouw inderdaad met een jonge regisseur, waarna hij probeert een jongere vrouw, een arts met huwelijksproblemen, te versieren. Dat hij bij haar kans denkt te maken, tekent zijn gebrek aan zelfinzicht.

Ondergetekende ziet een pathetische oude man vol zelfbeklag, maar Allen noemt hem ‘een droevig personage’. “Zijn huwelijk valt uit elkaar, hij zal geen relatie krijgen met die erg aardige vrouw en nooit de grote roman schrijven die hij wilde schijven, maar aan het eind van de film heeft hij wel een zekere mate van zelfinzicht. Hij accepteert dat hij geen grote schrijver is en dat zijn huwelijk, dat niet groots was, in een clean break-up is geëindigd.”

Leeghoofd
De plot van Rifkin’s Festival biedt vertrouwd Allen-materiaal, maar de locatie is verrassend: het filmfestival van San Sebastian. Het stelt Allen in staat satirisch uit te halen naar het pretentieuze sfeertje dat op filmfestivals kan hangen. Hij doet dat vooral met het personage van een jonge regisseur, die op het festival met zijn film over het Israëlisch-Palestijnse conflict als een groot talent wordt gefêteerd, maar die eigenlijk een leeghoofd is. “In de kunst kom je enorm veel pretenties tegen”, zegt Allen. “Tv-talkshows voeren een eindeloze stroom filmmakers, schrijvers, schilders en musici op, die praten over wat zij doen, wat hun werk betekent en hoe serieus en psychologisch het allemaal is. Maar als je vervolgens hun werk ziet, blijkt het lang niet zo goed als hun gesprekken erover. Nee, ik noem geen namen, maar pretentie is een zeer groot onderdeel van de kunstwereld.”

In het verleden deed Allen er ook aan mee, bekent hij. “In tv-shows kon ik ook minutenlang praten over wat ik bedoelde met een film. Het klonk geweldig als ik het zei, maar ik weet niet of mensen die de film zagen ook het gevoel hadden dat ik probeerde te verkopen.” Het blijft lastig, zegt hij. “Als je een film promoot in magazines, kranten of op radio en tv kun je moeilijk zeggen dat je gefaald hebt. Dat je een slechte film hebt gemaakt, waarbij de kijker zich zal vervelen. Je bent een verkoper van een product. Het zegt dus niets als ik zeg dat een film van mij goed, interessant, romantisch of innemend is. Uiteindelijk oordeelt het publiek of een film amuseert, aanzet tot lachen of nadenken.”

Genietbaar leven
Naast romcom en satire is Rifkin’s Festival een eerbetoon aan de naoorlogse Europese cinema. De dromen van de hoofdpersoon, de oude man, zijn pastiches van (zwart-wit)fragmenten uit films van onder andere Fellini, Truffaut en Bergman. Citizen Kane is de enige Amerikaanse film in Allens selectie. Dat is geen toeval, zegt Allen. “De cinema is volwassen geworden met de Europese meesters. Toen ik na de oorlog het werk van filmmakers als Fellini, Bergman, Truffaut en De Sica zag, was ik stomverbaasd. Hun films waren zó volwassen, confronterend, intellectueel, emotioneel gepassioneerd en bevredigend, zoiets had ik nog nooit gezien. Met Rifkin’s Festival breng ik een hommage aan deze filmmakers, die een revolutie ontketenden in de cinema.”

Rifkin’s Festival is een lichtgewichtfilm, maar heeft met een opmerking van De Dood in de pastiche op Bergmans Het zevende zegel een serieuze boodschap. “Het leven is zinloos, maar niet leeg”, houdt de zwarte man met de zeis de hoofdpersoon voor als deze het niet meer zitten. Allen: “Ik geloof dat dat waar is. Ik twijfel er niet aan dat het leven zinloos is, maar dat wil niet zeggen dat het leeg is. Je kunt een genietbaar leven leiden met anderen, ervaringen opdoen en dingen creëren. Het leven is niet leeg, maar het heeft geen betekenis. We zijn geen clou in een groot kosmisch plan.”

Dat Allen altijd romkoms maakt, heeft een simpele reden. “Bepaalde onderwerpen zitten in ieders hoofd en die leveren sinds mensenheugenis prachtig dramatisch materiaal op. Liefdesrelaties vind je al bij de oude Grieken en ook bij de grote Franse en Russische schrijvers. Hun werk gaat altijd over liefdesrelaties of over misdaad en moord. Als je lezers of filmkijkers wil interesseren, moet je dus deze onderwerpen nemen.” Films over sociale ellende kan hij niet maken, ook niet als hij zou willen, stelt Allen. “Ik ben niet opgegroeid in armoede en kan geen films maken over de vele nuances ervan. Filmmakers als Mike Leigh en Ken Loach voelen deze thematiek diep aan en maken er prachtige films over, maar ik heb een andere gevoeligheid. Ik ben geobsedeerd door menselijke relaties en psychische, neurotische en existentiële problemen.”

Pathetische schurken
De laatste jaren heeft Allen vooral professionele problemen, want sinds Mia Farrows adoptiedochter Dylan Farrow bijna drie jaar geleden de beschuldiging uitte dat hij haar in 1992 als achtjarige had aangerand, is hij in de Amerikaanse filmwereld persona non grata.

Allens voorlaatste film A Rainy Day in New York werd in Amerika niet uitgebracht, Amazon verbrak een contract voor het maken van vier films en Allen vond ternauwernood een uitgever voor zijn autobiografie À propos. Hij zegt niet gebukt te gaan onder de beschuldiging. “Ik wind me op over veel zaken in de wereld en het leven, maar niet hierover. De beschuldiging is destijds maandenlang zorgvuldig en gedetailleerd onderzocht. Met als conclusie dat de beschuldiging vals was. Daarna ging ik door met mijn werk. Ik trad weer op met jazzconcerten en mensen kwamen naar mijn films. Ik dacht er niet meer aan, het zat niet in mijn hoofd.”

Dat Amerikanen zijn films niet of nauwelijks kunnen zien (A Rainy Day in New York werd een jaar na dato in een paar bioscopen uitgebracht, maar Rifkin’s Festival heeft nog geen Amerikaanse distributeur) doet hij af met een grap. “Als het goede films zijn, missen ze iets waarvan ze hadden kunnen genieten, maar als het slechte films zijn, hebben ze geluk want dan gooien ze hun geld niet weg aan iets belabberds.” Serieuzer: “Ieder land gaat door perioden waarin de vrijheid van expressie moeilijker is dan in andere tijden. We leven nu in een tijd van grote politieke correctheid, zodat producten worden gescreend op allerlei gevoeligheden. Later zal dat worden gezien als dwaas, precies zoals we nu terugkijken op het censureren van boeken en films in het verleden. Degenen die dat toen deden staan nu te boek als pathetische schurken. We zitten nu weer een beetje aan de repressieve kant, maar het is niet verschrikkelijk. Het zal weer overgaan.”