Thomas Vinterberg over Submarino

Thomas Vinterberg

Met de rauw-realistische Dogme-film Festen was Thomas Vinterberg in 1998 nog het wonderkind van de Europese cinema, maar daarna verzandde hij in Hollywoodflops als It’s All About Love en Dear Wendy. Zijn nieuwste film Submarino, over twee broers die om moeten leren gaan met hun traumatische jeugd, lijkt een terugkeer naar de basis. “Het succes van Festen was als een handgranaat.”

Wat trok u aan in het boek van Jonas T. Bengtsson? “Net voor ik het boek las was ik gescheiden, waarmee ik de levens van mijn kinderen volledig overhoop had gegooid. Ik had hun onschuld verbroken. Op een bepaalde manier voelde ik me alsof ik ze letterlijk had laten vallen. Dus wanneer de jongere broer zijn zoon Martin vergeet voor de televisie, gaf dat precies weer wat mijn grote angst was: het ultieme falen van het vaderschap. En het boek is zeer onsentimenteel; op dat moment in mijn leven had ik het verschonende van die eerlijkheid nodig.”

In de jeugd van Nick en zijn kleine broer is überhaupt geen vader aanwezig; zij zijn overgeleverd aan de grillen van hun alcoholische moeder, zoals we in de openingsscène zien. “Het boek opent niet met die achtergrond. Daar duik je direct in de wereld van de volwassen Nick, vol van woede, en komt hun jeugd slechts in korte flarden terug. Je weet daardoor niet waarom hij zo kwaad is. Dus na de eerste honderd pagina’s dacht ik: waarom zou ik verder willen lezen over deze boze, egoïstische, gewelddadige persoon? Bovendien was hij als personage erg ondramatisch, onfilmisch: het enige dat hij doet is in zijn kamer getormenteerd zitten zijn, dus het was erg lastig daar een scenario omheen te schrijven. We probeerden hem actiever te maken, we hebben hem van alles laten doen, maar het voelde altijd saai: hij werd actief op een oninteressante manier. Pas toen we het terugbrachten tot Nick, zittend op zijn bed, starend naar de muur, vonden we de emotionele kern terug. Maar door de openingsscène heeft het nu continu een echo naar die jeugd, wat het effect compleet verandert.”

Die openingsscène maakt het publiek ook meteen duidelijk dat het een zware rit wordt. “Tja, een dode baby na tien minuten is nu eenmaal teveel voor sommige mensen. Maar die beslissingen namen we toen we het scenario schreven. We hadden een sentimentelere versie kunnen maken, met meer muziek, waarbij we bijvoorbeeld heen en weer zouden monteren tussen al de verschillende kinderen in het verhaal. Dat had ook een goede film kunnen worden, en misschien een film voor een groter publiek. Maar het was een meer speculatieve film geweest, een minder eerlijke, en dat was niet wat me voor ogen stond. Bovendien vind ik het mooi dat de broers zowel gescheiden zijn door het leven als door de rigide structuur van de vertelling.”

Die rauwheid zit ook in de groezelige, kille stijl van de film. “Het gaat om twee mensen die worstelen om boven water te komen, en mijn cameravrouw was daar zeer door geïnspireerd; de grijze en blauwe tinten komen daar vandaan, en de duisternis aan het begin van de film tegenover het licht aan het eind.”

Toch zijn er hier en daar momenten van kleur, bijvoorbeeld wanneer de jongere broer zijn zoontje meeneemt naar een restaurant. “Dat is een klein stukje gouden licht en warmte in de duisternis. Ook omdat het in de Tivoli-tuinen in Kopenhagen zijn, voor Denen het toonbeeld van een gelukkige jeugd; iedereen is daar met zijn grootmoeder geweest en heeft die warmte gevoeld. Bovendien heeft de vader op dat moment wat kleur op de wangen omdat hij zich zijn drugs kan veroorloven!”

Schijn kan bedriegen, maar u ziet er niet uit als iemand die intiem bekend is met het drugsmilieu. (Lachend) “Dat klopt, ik ben maar een bourgeois, linksige hippie-filmmaker. Daar maakte ik me wel zorgen over: wie ben ik om een film te maken over de armen? Ik was me zeer bewust van het risico dit voor mij onbekende leven te romantiseren. Aan de andere kant: met Festen maakte ik een film over de rijken, en daar weet ik ook niets van af. Ik wilde het clichébeeld van de junk vermijden. Wat je meestal in films ziet is de rockstar-junkie, zoals een vriend van mij die lange tijd verslaafd was het noemt. Die leven op straat en vergaren hun geld door diefstal en inbraak; in werkelijkheid overleef je dat hooguit een jaar of vijf. Wat je nooit in films ziet is het andere type junk: mensen die een normaal leven leiden, dagelijks naar hun werk gaan maar intussen langzaam te gronde gaan aan hun verslaving. We hebben geprobeerd dit zo waarachtig mogelijk weer te geven. We hadden in het scenario een paar scènes waarin de vader in elkaar wordt geslagen door zijn pusher, maar daarmee werd het teveel ‘cowboytje spelen’. Toen we die er uit knipten werd het alleen maar zwaarder. Hoe banaler het is, hoe grimmiger.”

Voelt u zich meer thuis in het realisme van Submarino en van Festen, dan bij de meer high-concept films die u de afgelopen jaren maakte? “Ja. It’s All About Love maakte ik vooral om alles te doen wat ik in Festen en in Dogma niet kon doen, die vernieuwing had ik toen nodig. Maar ik voel me beter op mijn plaats als ik dicht op de karakters en het acteerwerk zit, dat is waar ik vandaan kom. Na de handgranaat van succes die Festen was, maakte mijn carrière een boel wilde slingeringen, en pas nu begin ik mezelf weer te vinden. Mijn vorige film, When a Man Comes Home, zit overal een beetje tussenin, en zal daarom denk ik een minder belangrijke film in mijn leven zijn. Submarino lijkt erg op mijn afstudeerfilm, wat ik nog steeds mijn beste film vind, en is dus heel duidelijk een terugkeer naar mijn oorsprong. Hopelijk iets volwassener, en hopelijk ook minder gecorrumpeerd dan ik net na Festen was, in het midden van die wervelstorm.”