Albert Serra en Mark Peranson over El cant dels ocells en Waiting for Sancho

Op kraamvisite

Albert Serra

Ondanks dat het dwarse Catelaanse talent Albert Serra eigenlijk helemaal geen films wil maken, verfilmde hij met het absurdistische El cant dels ocells voor de tweede keer een klassiek verhaal. Filmcriticus Mark Peranson speelde mee als één van de amateur-acteurs en maakte ondertussen de documentaire Waiting for Sancho over Serra’s onorthodoxe manier van werken.

Het klinkt vreemd uit de mond van een filmmaker, maar het Catalaanse Sturm und Drang-talent Albert Serra zou liever iets anders doen. "Als ik de lotto win, maak ik nooit meer een film, dat verzeker ik je", roept hij vol overtuiging uit. "Ik doe het puur voor het geld. Maar zo is het leven. Negentig procent van de mensen zit vast in werk waar ze de pest aan hebben."

Wat zijn geval nog tragischer maakt, verzucht Serra met gevoel voor ironie, is dat zijn films geen rooie cent opleveren. "Ga dus na in wat voor fucking mess ik zit! Ik wil graag geld verdienen, maar niet het soort films maken waarmee dat kan. En eigenlijk houd ik helemaal niet van cinema!"

Nee, dan de literatuur. Van die kunstvorm heeft Serra een hogere pet op. "Nog beter een slecht boek dan een goede film. Filmen is alleen maar fun. Schrijven vereist meer concentratie, meer intelligentie, meer gevoeligheid."

Schijterig
Een mogelijke verklaring voor zijn opmerkelijke voorkeur is dat Serra niet op de filmacademie zat, maar vergelijkende literatuurwetenschap studeerde. Voor de tweede keer vormde een klassieke narratieve tekst het uitgangspunt voor een film. Drie jaar geleden, in Honor de cavalleria, was dat Cervantes’ verhaal van Don Quichot. El cant dels ocells is een bewerking van de moeder aller oerverhalen: het Bijbelverhaal van de drie wijzen uit het Oosten die op kraamvisite gaan bij het kindeke Jezus.

Serra’s aanpak van beide literatuurverfilmingen is bepaald niet conventioneel te noemen. In plaats van naar het plot gaat zijn aandacht uit naar de atmosfeer. "Dat kan omdat Don Quichot en de Bijbel het voordeel hebben dat iedereen ze kent. Ik hoef de verhalen dus niet meer aan de kijker uit te leggen. Veel adaptaties zijn te schijterig om het plot los te laten. Terwijl je wordt beoordeeld op basis van de kwaliteit van de film, niet op basis van de getrouwheid van de film aan het boek."

Het in zwart-wit gefilmde El cant dels ocells wekt de indruk de spot te drijven met het klassieke Bijbelverhaal. Maar een parodie heeft Serra niet willen maken, zegt hij. "En ook geen demystificatie. Het beeld is juist historisch correct. Het absurdisme onderstreept het pionierschap van de drie wijzen, de eerste christenen op aarde. Pioniers doen iets compleet nieuws en in de ogen van hun medemens is dat al snel belachelijk en gestoord. Degene die op het idee kwam van de auto als vervoermiddel in plaats van paard en wagen, werd ook door iedereen uitgelachen."

Dronken
Serra is wars van professionalisme. Niet alleen hij doet het zonder gedegen filmopleiding, ook het grootste deel van zijn crew bestaat uit amateurs. Zijn acteurs zijn bewoners van het Catalaanse dorpje Banyoles, waar Serra zelf ook vandaan komt, en cameraman Jimmy Gimferrer leerde het vak op internet. Op de set van zijn films heerst een mild anarchistische stemming, zo blijkt uit de documentaire Waiting for Sancho die filmjournalist Mark Peranson, tevens debuterend als acteur in de rol van Jozef, maakte over de opnames van El cant dels ocells. Cast en crew rommelen maar wat aan, er zijn geen vooraf uitgeschreven dialogen, en de acteurs worden geacht te improviseren.

De tegendraadse Serra vermijdt vastomlijnde modellen en scripts, omdat dat zou betekenen dat hij iedere dag hetzelfde moet doen. "Dat is ook de reden dat ik niet met professionele acteurs werk. Die reproduceren alleen maar wat je hen voorkauwt. Repetities zijn voor mij uit den boze, ik doe nooit een scène over op de set en ik zie de beelden pas voor het eerst terug in de montagekamer. Zo kan ieder shot een nieuwe ontdekking opleveren. De opnames draaien voor mij om toeval, om intuïtie, om plezier maken. Het maakt niet uit als je er ergens naast zit. Pas in de montagekamer moet je er echt bij zijn met je hoofd. De Finse regisseur Aki Kaurismäki zei eens: ‘Tijdens het filmen ben ik altijd dronken, tijdens het monteren nuchter’. Dat geldt ook voor mij."

Toch heeft Serra wel degelijk een duidelijk idee van waar het heen moet, denkt Peranson, in het dagelijks leven actief als filmcriticus voor onder andere Cinemascope. "Ik zou in de film eigenlijk Engels spreken, tot Albert erachter kwam dat ik ook een beetje Hebreeuws kon. Dat wilde hij er per se in hebben. Pas later zag ik dat het wederzijdse onbegrip dat ik hierdoor heb met Montse, die Maria speelt en geen Hebreeuws verstaat, ons acteren iets echts geeft."

"Op mijn eerste draaidag heeft hij de hele take lang, wel twee of drie uur, niets gezegd. Hij vroeg me op een gegeven moment alleen om naar de horizon te kijken, dus toen zat ik een half uur naar de zon te staren. En dat was het. Maar toen ik een deken over mijn hoofd wilde leggen omdat ik het warm had, was het meteen ‘nee, niet doen!’ Hij weet heel goed wat hij niet wil, zo lijkt het. In zekere zin draait hij het traditionele proces van filmmaken dus om, waarin je weet wat je wil en net zo lang draait tot je dat hebt. Maar Albert weet alleen wat hij niet wil, dus die dingen haalt hij weg, net zolang tot er iets over is."


De Filmkrant sprak Albert Serra en Mark Peranson op het Filmfestival Rotterdam 2009.