Valerio Zurlini

Knappe melancholicus

Regisseur Valerio Zurlini

Dankzij oplettende schatgravers zijn de duizelingwekkende films van de vergeten Italiaanse filmmaker Valerio Zurlini nu te zien in Nederland.

Dat er in Nederland nog best een beetje filmarcheologie valt te bedrijven, werd een paar jaar geleden bewezen met de vondst van het verloren gewaande Hollywoodmelodrama Beyond the Rocks. Dat er ook op een hele andere manier in de filmgeschiedenis kan worden gespit – buiten de archieven van het Filmmuseum om – wordt deze maand uitstekend aangetoond door het Haags Filmhuis dat op het spoor kwam van de vergeten Italiaanse filmmaker Valerio Zurlini (1926-1982).

Een alerte Haagse filmprogrammeur – Leendert de Jong – toog anderhalf geleden naar het Filmfestival van Edinburgh dat onder de noemer Il Ritrovato (‘de herontdekking’) een retrospectief wijdde aan Valerio Zurlini. Geconfronteerd met Marcello Mastroianni in Cronaca familiare (Family Diary, 1962) en Alain Delon in La prima notte di quiete (The Professor, 1972) besloot hij alles in het werk te stellen om het acht films tellende oeuvre ook naar Nederland te halen. Hoewel er in het verleden drie Zurlini’s in Nederland circuleerden, waaronder de zwanenzang Il deserto dei tartari (Desert of the Tartans, 1978), is dit de eerste keer dat het complete werk van de vergeten, maar fascinerende Italiaanse filmmaker in de Nederlandse filmtheaters is te zien.

Stel je voor dat Michael Winterbottom vandaag het leven zou laten, en over vijfentwintig jaar nagenoeg vergeten zou zijn. Winterbottom? Een Britse regisseur die in dezelfde tijd werkte als Mike Leigh, Stephen Frears en Ken Loach? >a href=”https://filmkrant.nl/recensies/jude/”>Jude? Welcome to Sarajevo? Wonderland? The Claim? 24 Hour Party People? In This World? Code 46? 9 Songs?

Ik overdrijf niet. Zo ongeveer is het Valerio Zurlini vergaan toen hij in 1982 op 56-jarige leeftijd stierf, en een acht films tellende schat achterliet. Misschien was het een beetje druk in naoorlogs Italië. De jaren waarin Zurlini actief was (1954-1976), staan bekend als de hoogtijdagen van de Italiaanse cinema. Visconti, Antonioni, Fellini en Pasolini leverden het ene na het andere meesterwerk af, en eisten veel aandacht op.

Toch werd Zurlini bij leven wel degelijk in één adem genoemd met die Italiaanse meesters. Marcello Mastroianni was een grote ster toen hij met Zurlini in zee ging. Hij had net in Fellini’s La dolce vita (1960) gespeeld, en in Antonioni’s La notte (1961) en alle grote regisseurs stonden hem feitelijk ter beschikking. Hij koos voor Zurlini. In 1962 werd Cronaca familiare – een melancholisch stemmende karakterstudie met Mastroianni en Jacques Perrin als twee van elkaar verwijderd geraakte, maar naar elkaar zoekende broers – bekroond met de Gouden Leeuw. Zurlini moest de hoofdprijs van het Filmfestival van Venetië wel delen met Tarkovski (De jeugd van Ivan). Het is het ultieme bewijs dat het niet alleen aan het Italiaanse filmfront druk was, maar ook in de rest van de wereld.

Adelaarsoog
Dat ik – ter vergelijking – uitgerekend Michael Winterbottom heb aangehaald, heeft te maken met het feit dat zijn films zich niet makkelijk laten categoriseren, iets wat de filmkritiek juist graag doet (zie het toppunt: de nummering van alle Chinese generaties). Zurlini laat zich ook niet zomaar vastpinnen op een bepaalde school of een bepaald genre. En wellicht dat men zich ook niet goed raad wist met een Italiaanse regisseur die niet zulke typisch Italiaanse dingen deed. Om films te maken ging Zurlini ook naar Griekenland, Congo en Iran.

In plaats van een Fellinesque circus op te voeren, ging hij met Godard-liefje Anna Karina op pad om het Italiaanse leger te laten huishouden op Griekse bodem (Le soldatesse, 1965). Hij kneedde de Afro-Amerikaanse Ford-acteur Woody Strode klaar voor de rol van een op Lumumba gebaseerde Congolese vrijheidsstrijder in Seduto alla sua destra (Black Jesus, 1968). Een uitermate curieus project, dat in kleine kring werd bejubeld, maar waarvoor Zurlini in grotere kring (o wee, Cannes!) op z’n lazarus kreeg. Tenslotte ging hij met zijn lievelingsacteur Jacques Perrin, Jean-Louis Trintignant, Philippe Noiret, Fernando Rey en Max von Sydow naar de kokende Iraanse woestijn. Zurlini’s magnum opus Il deserto dei tartari werd zelfs in zijn geheel opgenomen in de beroemde citadel van de Iraanse stad Bam. Zijn soldaten, wachtend op een onzichtbare vijand, worden er langzaam gek.

Met Antonioni deelt Zurlini in ieder geval een voorkeur voor het existentialistische drama, en een adelaarsoog voor locaties die de gemoedstoestanden van zijn karakters spiegelen. Met Visconti heeft hij een grote literaire en vooral kunsthistorische kennis gemeen, en een ongebreidelde aandacht voor sociale klassen. Met Pasolini deelt hij een christelijk-communistisch georiënteerd wereldbeeld, zoals hij in de jaren zeventig in een interview bevestigde. Aan De Sica liet hij de regie van Il giordino dei Finzi-Contini (1970) over, omdat hij af en toe een pauze nodig had, en niet als een gek wilde doorfilmen. De film won in 1971 de Gouden Beer in Berlijn, en in 1972 de Oscar voor de beste buitenlandse film. Vittorio de Sica, de oude neo-realist die zijn glans en glorie begin jaren zeventig een beetje had verloren, vierde weer triomfen. Zurlini’s bewerking van Giorgio Bassani’s gelijknamige roman bleef onvermeld.

Uit een hele reeks ster-acteurs haalde Zurlini het beste naar boven. Tegelijkertijd hield hij zich verre van het mondaine filmwereldje in de Romeinse swinging sixties. Was het de loner die aan zijn lot werd overgelaten?

Zwarte tulp
Een van de mooiste films in Zurlini’s kleine maar fijne oeuvre is La prima notte di quiete, een existentialistisch drama over de fatale liefde tussen een leraar en zijn leerling. Een 37-jarige Alain Delon komt zo vanuit de roerige jaren zestig de jaren zeventig binnengewandeld. Dit is ‘de zwarte tulp’, de ster van Visconti’s Rocco e i suoi fratelli en Il gattopardo, van Antonioni’s L’éclisse, van Melville’s Le samouraï. Handen diep in de zakken, ongeschoren bakkes, een onafscheidelijke Gitane bungelend in de mondhoek.

De mooiste jongen die de Franse filmwereld tot dan toe (of überhaupt?) heeft voortgebracht, zwerft met zijn ziel onder zijn arm over een winterse kade in Rimini. Hij vult zijn dagen drinkend en gokkend, en staat kettingrokend voor de klas, omdat dat nu eenmaal moet, om het drinken en gokken te kunnen bekostigen. Hij onderhoudt een uitgewrongen relatie met zijn vrouw, uit beleefdheid, uit gewenning, omdat het minder ingewikkeld is om te blijven dan om weg te gaan, omdat hij toch al half dood is. Tot hij zijn oog laat vallen op een leerlinge, een genadeloze schoonheid die hij in een laatste krachtsinspanning voor zich weet te winnen. Met dit dorpstaboe – en alle trammelant die daarvan komt – luidt hij ook meteen zijn definitieve ondergang in.

Zurlini doet op hypnotiserende wijze verslag van een geknakt leven wachtend op de dood. Het kale, koude kustplaatsje, en het nihilisme dat er als een spook in rond waart, is niet voor niets de enige stille getuige. De titel La prima notte di quiete ontleende Zurlini aan een gedicht van Goethe, en mag, zo liet hij in een interview weten, ruw worden vertaald als ‘Death, the last night of silence‘.

Goethe, Weltschmerz, het past Zurlini’s werk als een lange loden jas met diepe zakken waaruit altijd een Gitane of Gauloise kan worden opgeduikeld. Of noem het existentialisme, of gewoon angst veroorzaakt door de verwarring en de eenzaamheid van een bestaan waarin relaties – per definitie – geen happy end hebben. Was het de realist, de pessimist die aan zijn lot werd overgelaten?

Champagnefeestjes
Handen diep in de zakken, het is in Zurlini’s oeuvre bijna een leitmotief. Evenals Alain Delon woont Marcello Mastroianni zo’n beetje in z’n jas en z’n zakken. Jacques Perrin weet al helemaal niet waar hij z’n mooie, jonge, aristocratische handen moet laten als hij in La ragazza con la vagilia (Girl with a Suitcase, 1961) smoorverliefd tegenover de beeldschone, net iets oudere en volkse Claudia Cardinale staat.

La ragazza is een klein pareltje over een onmogelijke liefde, evenals Zurlini’s eerste grote hit Estate violente (Violent Summer, 1959), over de geheime ontmoetingen tussen een jonge weduwe, die haar man aan het front heeft verloren, en de jonge, vlotte zoon van een fascist. Zurlini was de eerste filmmaker die terugkeerde naar het taboejaar 1943, het jaar waarin de hogere middenklasse haar champagnefeestjes vierde, en het volk de straat op ging om het standbeeld van Mussolini neer te halen. Het overweldigende bombardement bij Bologna staat bijna haaks op de duizelingwekkend mooi gechoreografeerde toenadering waarmee de film begint, alsof de producent inderdaad opeens een bak geld over had.

Het maakt niet veel uit, Zurlini’s vermogen om een persoonlijk verhaal te mengen met historische gebeurtenissen wekt een kleine kwart eeuw na zijn dood nog steeds indruk. Meer dan een pessimist vind ik Zurlini een melancholicus, en een hele knappe bovendien.

In de vierde, vuistdikke editie van David Thomsons The New Biographical Dictionary of Film – algemeen beschouwd als een standaardwerk en al sinds 1975 verschijnend – gaapt tussen Zukor en Zwick een pijnlijk groot gat.


De vergeten films van Valerio Zurlini is te zien van 6 april t/m 3 mei 2006 in Den Haag (Filmhuis Den Haag), Rotterdam (Lantaren/Venster), Amsterdam (Filmmuseum), Utrecht (’t Hoogt) en Eindhoven (Plaza Futura).