Tentoonstelling Janis Rafa – Feed me. Cheat me. Eat me.

Griekse kunstenaar draait de rollen tussen mens en dier om

Lacerate

Een bontjas begraven alsof het een huisdier is. In de wereld van Janis Rafa is zoiets helemaal niet raar. In haar weemoedige werk, te zien in een tentoonstelling in Eye Filmmuseum, begeeft ze zich het liefst op vaag terrein, waar mensen hun controle moeten loslaten en dieren nu eens centraal staan.

Trots zijn ze bij Artis op de nieuwe verwarmde rots. De architect van het pas geopende, ruimere leeuwenverblijf heeft de comfortabele rots expres hoog geplaatst. Zo sla je twee vliegen in één klap, bedachten ze: de leeuw heeft een warme plek waar hij vaak zal gaan liggen én hij is zo goed zichtbaar voor het publiek. Het ontwerp zou mens en dier dichter bij elkaar brengen. Blijkbaar moet dat via kijken en bekeken worden.

Goede bedoelingen te over als het gaat om dierenwelzijn, maar de Griekse kunstenaar en filmmaker Janis Rafa laat in al haar werk zien hoeveel haken en ogen er zitten aan die menselijke blik op dieren. Ze is altijd al geïnteresseerd geweest in de machtsverhoudingen tussen mensen en dieren en de ruimtes die beiden innemen.

Voor haar werk An Achievement to the Durability of the System (2023), te zien op de tentoonstelling Feed me. Cheat me. Eat me. in Eye, maakte ze bijvoorbeeld sculpturen van gebruikte ligboxafscheidingen uit de bio-industrie. Ze laat zien dat stallen zo efficiënt zijn ingericht om zo winstgevend mogelijk worden, zonder moraliserend te worden.

Rafa is al langere tijd gefascineerd door de plekken waar dieren zich bevinden. In haar filmwerk zijn dat vaak de rafelranden van Athene, de vage gronden waar ze zelf opgroeide. Hier, tussen stad en natuur, lopen honden vrijelijk rond. Of misschien horen ze bij een afgelegen asiel of een louche fokkerij. Of ze een vaste stek hebben of juist ergens naartoe gaan wordt nooit echt duidelijk. Het zijn deeltjes die nooit op één plek zijn. Horen ze hier of zijn ze hier per ongeluk beland, door menselijk toedoen? Die vraag komt vaker terug in haar werk. In haar film Kala azar (2019) vraagt een vrouw zich af of een vlieg die is meegereisd in een auto, niet verdwaald raakt als hij kilometers verder weer uit het raam ontsnapt. Zou hij heimwee voelen naar zijn oude plek?

Zulk toekennen van menselijke eigenschappen aan dieren was lange tijd not done in de biologie. Onder invloed van de ideeën van primatoloog Frans de Waal mag je je als serieuze onderzoeker inmiddels wel in dieren inleven. Want op die manier erkennen we dat wij ook tot de dierensoort horen en daarom niet wezenlijk anders zijn. We hebben ons als mens al te lang aan de zijlijn van de natuur gemanoeuvreerd, zogenaamd objectief observerend – een disconnectie met desastreuze gevolgen.

Die houding blijkt een misvatting die inmiddels ook door de natuurkunde kan worden weerlegd. Uit de kwantummechanica blijkt juist dat iets alleen bestaat als er interactie is tussen twee deeltjes, waarbij elke meting de uitkomst beïnvloedt. Deeltjes zijn nooit op één plek. Toeval, wazigheid en mogelijkheden, dat zijn de onderliggende fenomenen die de wereld vormen. Als je dat naar onze macrowereld doortrekt, dan kan niets op zichzelf staan, ook de mens niet.

Rollen en perspectief kunnen door dat toeval zomaar omdraaien, met eindeloze mogelijkheden, zo laat Janis Rafa zien in haar werk The Fear of Leaving the Animal Forever Forgotten Under the Ground, waarover ze zei: “Ik creëer een situatie door een locatie, een filmcrew en dieren bij elkaar te brengen. Dan laat ik de dieren los, en wacht af wat er gebeurt. Op het moment dat de controle verdwijnt, wordt het interessant. In dit geval werd de hiërarchie omgedraaid: de honden liepen los door de bunker, de crew en ik zaten in een claustrofobisch kleine ruimte.”

De dood is daarbij nooit ver weg in Rafa’s werk. Dieren worden aangereden, gecremeerd, uitgestrooid. Rafa’s vader ging daar het verst in. Ooit erfde hij een kostbare bontjas van zijn moeder. “Ik kan er maar één ding mee doen: begraven”, zei hij, en in Three Farewells: Father Gravedigger (2013) zien we dat hij dat daadwerkelijk doet.

De ode die Rafa brengt aan dieren die aan ons zicht zijn onttrokken, doet denken aan andere kunstwerken waarin een dier centraal staat: prehistorische grotschilderingen, De stier van Paulus Potter, het toneelstuk met louter honden op het podium Going to the Dogs van Wim T. Schippers, de dierengedichten van Judith Herzberg, het varken in Gunda van Kossakovsky, Cow van Andrea Arnold – niet toevallig een van Rafa’s keuzefilms, die parallel aan de tentoonstelling in Eye te zien zijn. Ook in haar andere keuzefilms (zie onder) staan dieren, perifere landschappen en melancholie centraal of vertonen mensen onaangepast, dierlijk gedrag.

In de slotscène van Kala azar komt veel van haar werk samen. We zien een pluimveestal, kisten vol kippen, een naderende dood en… een fanfare-orkest. Zelf zei ze daarover: “Wat betekent het om afscheid te nemen van kippen, voordat ze naar hun laatste bestemming worden vervoerd? Ik haal elementen die we alleen met mensen associëren, zoals een fanfareband en een dodenmars, uit hun context en breng ze dichter bij het dierlijke.”

Ook hier weer overheerst weemoed en is activisme ver te zoeken. In haar films wordt dan ook zelden gesproken. Met onze woorden zouden we ons onderscheiden van dieren, zo was lang het idee. Door die woorden weg te laten, brengt Rafa mens en dier pas echt dichter bij elkaar.


Janis Rafa – Feed me. Cheat me. Eat me. | 14 oktober 2023 t/m 7 januari 2024 | Eye Filmmuseum, Amsterdam

Tijdens speciale zaalprogramma’s gaat Rafa in gesprek met andere gasten over cinema, kunst en dier-mensrelaties. Ook selecteerde ze twee programma’s met kortfilms uit de Eye-archieven, en acht speelfilms die gedurende de looptijd van de tentoonstelling in Eye’s filmzalen worden vertoond.: La ciénaga (Lucrecia Martel, 2001), Cow (Andrea Arnold, 2021), Idioterne (Lars von Trier, 1998), Japón (Carlos Reygadas, 2002) Mania (George Panoussopoulos, 1985), Sátántangó (Béla Tarr, 1994), Space Dogs (Elsa Kremser & Levin Peter, 2019), The Weeping Meadow (Theo Angelopoulos, 2004).