Underground: American Avant-Garde Film in the 1960s
Hoe ziet een nieuwe generatie hen?
Vanaf 13 oktober 2024 presenteert Eye Filmmuseum de tentoonstelling Underground: American Avant-Garde Film in the 1960s. Filmkrant vroeg vier eigentijdse experimentele filmmakers naar de invloed van avant-gardegrootheden als Jonas Mekas, Stan Brakhage, Maya Deren, Yoko Ono en Andy Warhol. Ze reageerden in eigen stijl.
Bram Ruiter (Zwolle)
Hier & elders (2023), Is All Around (2024)
Het is december 2006. Als zeventienjarige zit ik rond die tijd in mijn kamer op de zolder van mijn ouderlijk huis op internet. We wonen in een kleine stad in het oosten van Nederland. Er zijn geen filmtheaters en er is geen filmgemeenschap, dus internet is mijn toevluchtsoord. Ik heb zojuist een berichtje ontvangen op het filmforum waar ik rondhang.
“Als je van Koyaanisqatsi houdt, dan zou je dit moeten checken”, schrijft een vriend. Een weblink brengt me naar een server met videobestanden. De titels die me prikkelen zijn Meshes of the Afternoon en Commingled Containers. Ik had al eerder van Maya Deren en Stan Brakhage gehoord en beschrijvingen van hun onbeschrijfelijke werk waren me bijgebleven.
Ik zet de oude beeldbuis van mijn vader aan, waar ik mijn computer op heb aangesloten, en sleep de bestanden in de videospeler. In de dikke pixelmist van de lage resolutiebestanden kom ik in aanraking met een abstractie in beeld en gedachte die me totaal vreemd is. Een vrouw doorkruist een onmogelijke ruimte, waar ze haar klonen aantreft tussen objecten die naar believen verschijnen en verdwijnen. En dan zie ik het universum gespiegeld in een beekje dat je bijna niet als beekje kunt beschouwen.
Beide films lijken voort te vloeien uit een emotionele en theoretische kern, wat ze aardt en heel maakt. Op de een of andere manier voelen ze ruimtelijk. Na de films bekeken te hebben, rapporteer ik terug op het forum. Ik zal iets geschreven hebben in de trant van: “Ik kan niet geloven dat dit mogelijk is.” Wanneer ik daarna mijn camera weer oppak, realiseer ik me dat er iets is veranderd. Het doet me deugd om te zeggen dat ik nooit van deze ervaring hersteld ben.
Maximilien Luc Proctor (Berlijn)
Srećan Put (2021), Seasonal Concerns (2024)
Als een hand die me werd toegestoken uit een dwarssteeg van de filmgeschiedenis, zo vond de New American Cinema me. Dit was mijn volk; een groep die begreep dat er maar één manier was om ruimte te creëren voor hun visie op cinema: die plek uitkerven door de cinema te maken waar ze zelf meer van wilden zien.
Hoewel hun individuele sensibiliteit als filmmakers en estheten enorm van elkaar verschilden, had elk lid van deze groep een onuitwisbare invloed op de ander. Het feit dat een filmmaker als Storm De Hirsch van Peyote Queen en de conservatieve, recht geregen Gregory J. Markopoulos samenkwamen in dit losjes en toch officieel verbonden groepje buitenbeentjes is een prachtig gegeven.
Dat soort kameraadschap mis ik in hedendaagse filmgemeenschappen. Samen stonden ze voor iets; een pure en elementaire creatieve vrijheid om zichzelf te zijn en om volledig te omarmen wat hen zo uniek maakte als kunstenaars. Ze keken werken uit de canon, terwijl ze zich schaarden bij hun tijdgenoten en medeliefhebbers – alles uit liefde voor het vak. Ze maakten samen mogelijk wat niemand in zijn eentje had kunnen doen.
Vooral het werk van Markopoulos en Andy Warhol hebben de afgelopen jaren een belangrijke rol in mijn eigen ontwikkeling als filmmaker gespeeld; om echt te begrijpen welke rol het menselijk gezicht speelt op het filmdoek, samen met een technische kennis van de werking van de Bolex H16-camera. Voor mij is de ideale cinema in het leven geroepen door de New American Cinema Group, eentje die nog steeds aan het groeien is; waarin een focus op vorm en humanistische gebaren samenkomen, een destillaat van behendigheid en gevoel.
Rhayne Vermette (Winnipeg)
Domus (2017), Ste. Anne (2021)
Ik wist niet eens dat ik experimentele films maakte, tot ik in 2011 lid werd van de Winnipeg Film Group. Daar werd me verteld dat ik ‘experimentele films’ maak.
“Oh.” Ik wist het niet. Ik was hooguit gedreven door de impuls om weg te vluchten van de beperkingen van een architectuuropleiding, om de materiële wereld te verwerpen en me van alle muren om me heen te bevrijden. Dat verlangen bracht me bij animatie. En animatie leidde me naar de Winnipeg Film Group.
Ik wist het niet en wilde het ook niet weten. Mijn kinderlijke achteloosheid over vorm en figuren was een vorm van tarten, een schild tegen de canon. Wat de jongens van de Winnipeg boys club een stok gaf om me mee te slaan (die filmtradities die zo diepgravend zijn vastgelegd en gevierd in veel slechte boeken, slechte artikelen en slechte overleveringen). Een canon van uitsluiting, richting gebrekkige filmeducatie, toegang, kijkgedrag, technische vaardigheden. Een canon als beperking, een middel om iemand in een hokje te duwen, een bekend hokje, om de magie van iemands daden ongedaan te maken. “… dat ziet eruit als Brakhage.” “Oh.”
Het ontkennen van die kennis beïnvloedde de meest natuurlijke impulsen: het voetstuk weghakken dat mijn tijdgenoten zoveel voordelen gaf. Met precisiemes in de hand richtte ik me op archiefmateriaal, de filmprints van anderen. De restjes van andere leden van het clubje veegde ik van de montagetafel. Er schuilt iets teders in het geweld, iets liefkozends in de imperfecte herschikking van 16mm-fragmenten, dik verpakt in tape. Ingeprent met destructie krijgen deze constructies hooggespannen verwachtingen. Ze wachten op het moment van de Breuk (“Breakage”): een breuk in de projector, een breuk in de optische printer, of een breuk in zichzelf.
Isiah Medina (Toronto)
Inventing the Future (2020), He Thought He Died (2023)
Toen ik negentien was, zag ik Maya Derens At Land in Montréal op een groot doek, waar ik leerde dat snijden tussen voorwaartse en achterwaartse beelden van golven een zekere logische samenhang van voorwaartse beweging kan behouden.
Een lichaam bestaat tegelijkertijd in een oneindigheid van werelden. Door dat te herkennen kunnen we het idee dat we een eenheid zijn loslaten. Steeds in dezelfde wereld blijven, is als het werpen van een dobbelsteen die steeds op hetzelfde getal landt; het is moeilijker om in één wereld te zijn dan in meerdere – dan kunnen we onszelf overal achtervolgen, wij zijn dan de continuïteit in de discontinuïteit van werelden.
Toen ik 24 was, zag ik Yoko Ono’s Cut Piece in New York en ik leerde dat de kunstenaar niet de enige is die monteert; het monteren gaat door wanneer het werk wordt gezien. Dat kan het publiek transformeren, er is een woede die kan uitbarsten, je kunt blootgesteld worden, en je kunt het publiek blootstellen, maar weet wanneer je “stop” moet zeggen, want het publiek zal het nooit weten.
Ik herinner me dat Stan Brakhage naar een onscherpe projectie van Intolerance zou kijken, en dat plotseling de geschilderde films op een andere manier op hun plek vielen. Tijdens de preproductie van Inventing the Future in Sainte-Suzanne keek ik met mijn filmcrew klassiekers uit de canon op viervoudige snelheid en onze ogen wenden aan dit tempo. Hoe beter je kijkt, hoe meer je ziet.
Samengesteld en vertaald door Hugo Emmerzael, met dank aan Inney Prakash en Bram Ruiter
Underground: American Avant-Garde Film in the 1960s 13 oktober 2024 t/m 5 januari 2025 | Eye Filmmuseum, Amsterdam