Underground: American Avant-Garde Film in the 1960s
Lachende billen, lichtserpentines en proto-internet

Stan VanDerBeek: Movie Mural (1965-1968) (foto: Studio Hans Wilschut)
De Eye-tentoonstelling Undergroud is geen makkelijke kaskraker. De experimentele cinema waar hij aan gewijd is, gold al in de jaren zestig als kost voor fijnproevers. Voor digitaal geconditioneerde ogen van nu is het rauwe pionierswerk helemaal hard werken. Maar de beloning is groot. Underground belicht een extreem belangrijke periode in de ontwikkeling van de beeldcultuur die nog steeds doorklinkt in hedendaagse mediakunst.
De ochtend na het overlijden van Stan Brakhage (1933-2003) verscheen toenmalige IFFR-directeur Simon Field met een bedrukt gezicht op de redactie van The Daily Tiger. Met een snik in zijn stem verkondigde hij het nieuws, dat volgens hem thuishoorde op de voorpagina van het festivalkrantje.
De jonkies onder de scribenten wilde hij desgevraagd wel uitleggen wie Brakhage was: niets minder dan een oppergod in het pantheon van de experimentele film. Gedurende een carrière van vijftig jaar had de Amerikaan zo’n 350 film gemaakt waarin hij de grenzen van het medium verkende en oprekte. Hij maakte zelfs film zonder camera, door de vleugels van motten tussen twee filmstrips te plakken. Het resulterende Mothlight (1963) kon worden gezien als symbolisch voor Brakhage’s eigen fascinatie met film: hij werd aangetrokken tot het flikkerende licht waar hij onherroepelijk aan kapot zou gaan.
Die dag stak festivaldirecteur Field zijn verhaal verschillende keren af tijdens intropraatjes bij filmvertoningen. Geen overbodige luxe, want zelfs onder het IFFR-publiek – zeker in die jaren echt wel gewend aan filmkunst van hoge niche-kwaliteit – bevonden zich velen die Brakhage en zijn baanbrekende werk niet kenden. Ruim twintig jaar later is het waarschijnlijk nog slechter gesteld met de kennis van avant-garde cinema. Eye Filmmuseum bewijst het collectieve geheugen dus een grote dienst door met de tentoonstelling Underground het werk van Brakhage en andere pioniers uit de sixties in de spotlight te zetten.
Godfather of avant-garde cinema
Wie helemaal terug wil naar de oorsprong van de experimentele film moet nog verder terug in de tijd. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw gingen Europese surrealisten met celluloid aan de haal om hun droombeelden en fantasieën vorm te geven.

Maar die periode laat Underground buiten beschouwing. De tentoonstelling focust op de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog, met New York als geografisch brandpunt waar veel uit Europa gevlucht talent terechtkwam. Hier arriveerde in 1949 de Litouwse Jonas Mekas per boot. Twee weken na aankomst kocht hij een eerste Bolex 16mm-filmcamera waarmee hij zijn dagelijks leven vastlegde. Dat leverde onder meer de drie uur durende ‘visuele dagboeken’ op die nu te zien zijn in Eye. Ook richtte hij Film Culture op, het eerste serieuze filmtijdschrift in Amerika.
Mekas wordt alom geroemd als de ‘godfather of avant-garde cinema’, maar vrouwen spelen een opvallend grote rol in de begindagen van de experimentele film. Maya Deren (1917-1961) laat in Ensemble for Somnambulists (1951) de camera dansen rond een balletgezelschap dat bevroren lijkt. En Shirley Clarke (1919-1997) zette spooky elektronische muziek onder een bijna abstracte lijnenspel van grootstedelijke infrastructuur in Bridges Go-Round (1958).
Abstract-expressionistische kerstboom
Die sterke vrouwelijke aanwezigheid is niet zo vreemd als je bedenkt dat experimentele film in die jaren gold als uiterst marginaal. Hier was geen prestige te halen of geld te verdienen, maar je kon wel met betrekkelijk weinig middelen iets maken. Een onontgonnen gebied waar mannen om die reden wegbleven en vrouwen redelijk ongestoord hun gang konden gaan.

Dat zal hebben meegespeeld bij Marie Menkens besluit om te stoppen in de schilderkunst, waar ze werd overschreeuwd door macho abstract-expressionisten. Al gauw ontdekte ze dat de camera haar ook nog betere mogelijkheden bood om kleur en licht op doek te zetten. In Lights (1964-1966) zoomt ze in op kerstboomlichtjes, die ze laat versmelten, kolken en stollen in uitgesmeerde serpentines. Het resultaat doet denken aan de holbewoner-graffiti van Cy Twombly en de spetterpatronen van Jackson Pollock maar is veel dynamischer en oogt nog steeds eigentijdser dan de inmiddels klassieke schilderkunst van de kwastende mannetjesputters.
Menken improviseerde veel en monteerde tijdens het filmen. Daarmee wees zij de weg voor de videokunst, die officieel ‘geboren’ werd in 1965, toen Nam June Paik met zijn net gekochte Sony Portapak de intocht van paus Paulus VI in New York vastlegde en de opnames diezelfde avond in gemanipuleerde vorm vertoonde in een kunstenaarscafé.
Marteling en Bach
Er lopen sowieso veel lijntjes van de experimentele film uit de jaren zestig naar de video- en mediakunst. Zo introduceerde Hollis Frampton (1936-1984) de extreme vertraging die de kijkervaring intensiveert en aanscherpt. Het in Eye vertoonde Lemon (1969) toont een zuidvrucht die 7,5 minuut vanuit hetzelfde standpunt wordt gefilmd terwijl heel langzaam het licht verschuift. Het is een techniek die later door kunstenaar David Claerbout is geperfectioneerd in grote tableaus die stil lijken te staan maar toch bewegen. Ook Bill Viola past de vertragingstactiek toe in videowerken met in slow-motion opflakkerend vuur of neerstortend water.
REPORT (1963-1967) van Bruce Conner (1933-2008) kan op zijn beurt gezien worden als directe voorloper van Dial H.I.S.T.O.R.Y. (1997), opnieuw te zien tijdens de komende editie van IDFA waar maker Johan Grimonprez eregast is. Conners werkwijze is het tegendeel van contemplatieve vertraging. In een snelle montage manipuleert en herhaalt hij tv-rapportagebeelden over de moord op president John F. Kennedy. Het is een bijna forensische analyse van mediaspektakel en een profetische blik op de vermenging van nieuws en amusement die later zo’n grote vlucht zou nemen. Grimonprez richtte zich drie decennia later op de berichtgeving over vliegtuigkapingen en liep daarmee vooruit op de war by media die losbarstte nadat twee Boeings zich op 9/11 in de WTC-torens hadden geboord.
Aan engagement geen gebrek in de hoogtijdagen van de experimentele cinema. De meeste kopstukken waren tien of zelfs twintig jaar ouder dan de babyboomers maar ze voelden de energie van de 1968-generatie perfect aan. De oude wereldorde ging op de schop. Er werd geageerd tegen de statische klassenmaatschappij, waarin een dubbeltje nooit een kwartje kon worden. De blik werd mondialer en overzeese gebieden werden niet langer beschouwd als koloniale wingewesten. Oorlogen om de status quo te behouden, konden rekenen op protest. Bijvoorbeeld in de vorm van Viet-Flakes (1968) van Carolee Schneemann (1939-2019), die beelden van marteling en verwoesting in Zuidoost-Azië vermengde met flarden Bach en gitaarrock.
Tergend trage striptease
Niet in de laatste plaats waren de sixties het tijdperk van de seksuele revolutie en vrouwenemancipatie. Yoko Ono (1933) toont in Film no. 4 (1966-1967) een parade blote billen die de kijker lijken toe te lachen. En Gunvor Nelson (1931) zet met haar tergend trage striptease in Take Off (1972) vooral de voyeur te kijk. Beide kunstenaars kunnen worden beschouwd als voorlopers van hedendaagse videokunstfeministen als Hito Steyerl, die in How Not to be Seen (2013) sarcastisch opmerkt dat in een wereld waar iedere vierkante centimeter met camera’s in de gaten wordt gehouden, vrouwen ouder dan vijftig nog steeds onzichtbaar zijn.

Het grote verschil met hedendaagse mediakunstenaars is dat de pioniers van weleer veel minder techniek tot hun beschikking hadden. Dat beschermde hen tegen de valkuil van snel gedateerde trucjes. Ze waren niet alleen op zoek naar een alternatieve beeldtaal maar vooral ook een nieuwe boodschap. Dat zie je bijvoorbeeld aan het werk van Storm De Hirsch (1912-2000), wiens Third Eye Butterfly (1968) een combinatie is van hallucinante beeldsnippers en opzwepende muziek met spirituele bedoelingen. Dit is het breken met de traditionele kaders waar toen de term ‘expanding cinema’ voor werd gemunt. Op het IFFR van Brakhage-liefhebber Simon Field werd dat ‘exploding cinema’, die de weg wees naar de nieuwe mogelijkheden van de aanstaande digitalisering en het internet.
Stan VanDerBeek (1927-1984) was zo visionair dat hij die ontwikkelingen al decennia eerder voorzag. Zijn Movie Mural (1965-1968) bestaat uit beamers , diaprojectors en een overheadprojector die beelden over en naast elkaar zetten. Het is een soort world wide web avant la lettre, een verbeelding van het fenomeen Windows toen Microsoft nog moest worden opgericht. Bijna zestig jaar na dato voelt die beeldenstorm vol toevallige dwarsverbanden en verrassende contrasten als een kakofonische verbeelding van potentie: de vrijheid en rijkdom van zoveel impulsen!
Afgezet tegen het big tech-monopolie en de toxische algoritmen van nu oogt Movie Mural vrolijk naïef maar stemt het werk ook weemoedig. Het geloof in verandering die ook verbetering is – de brandstof van de experimentele cinema – lijken we definitief te zijn kwijtgeraakt.
Underground: American Avant-Garde Film in the 1960s | 13 oktober 2024 t/m 5 januari 2025 | Eye Filmmuseum, Amsterdam | Lees ook de reflecties van vier hedendaagse experimentele fimmakers over hun voorouders.