Mike Mills over C’mon C’mon

‘Ik ben niet geïnteresseerd in de Hollywoodbusiness met zijn awards en blabla'

Mike Mills

Mike Mills hoort bij de slinkende groep Amerikaanse filmmakers die nog onafhankelijk en compromisloos films kan maken. Het levert ook met C’mon C’mon weer een fijne autobiografisch geïnspireerde acteursfilm op. Maar het filmkapitalisme hijgt ook Mills in de nek. “Ik heb geluk als ik nog drie of vier films in mijn leven kan maken.”

Ja, ze bestaan nog, al zijn het wel steeds minder: onafhankelijke Amerikaanse filmmakers die geen radertjes zijn in de Hollywood-machine, maar compromisloze films maken. Films vanuit hun eigen hart en hoofd. De in 1966 in Berkeley in een kunstzinnig gezin – moeder tekenaar, vader kunstcurator en -historicus – geboren Mike Mills is zo’n regisseur voor wie het woord filmauteur is uitgevonden. Geen man die films als een marketingproduct ziet, maar als een artistieke creatie. Omdat creëren zich niet laat commanderen en in tijdschema’s laat persen, staat nooit vast wanneer Mills weer met een nieuwe film komt. Hij laat zich niet opjutten, zodat hij in zeventien jaar niet meer dan vier films maakte.

Die onafhankelijke houding had Mills al in zijn jeugd. Hij voelde zich thuis in de punk- en skatewereld met hun do-it-yourself-houding. Hij speelde in een punkband en ontwierp T-shirts, skateboards en platenhoezen. Mills maakte er naam mee en onder andere de Beastie Boys vroegen hem voor hun albumhoezen. Hij ging filmen toen hij films van Jim Jarmusch zag. Dat kon hij ook, dacht hij. Na videoclips voor kunstzinnige groepen als Air, Sonic Youth en Pulp en een paar korte films sprong Mills in 2005 in het diepe met de speelfilm Thumbsucker. Die gaat over een puber die het duimzuigen niet kan laten, waarna hij in een akelige streber verandert als medicijnen hem ervan af helpen. De boodschap, zoals ook in Mills latere films: waarom moet iedereen hetzelfde zijn? Het leven kent veel zijtakken. Onschuldige afwijkingen horen erbij. Het streven naar perfectie is pervers. Het leven is rommelig, slordig en onvoorspelbaar.

Vreemden
Geen eenvormigheid in Mills’ films, maar authenticiteit. Ja, een vaak misbruikt woord, maar Mills slaagt erin om het niet als nep te laten voelen. Dat komt ongetwijfeld doordat hij inspiratie haalt uit zijn eigen leven. Beginners, over een zeventiger die alsnog als homo uit de kast komt, was gebaseerd op het leven van zijn vader. Voor 20th Century Women liet hij zich inspireren door zijn opvoeding door zijn alleenstaande moeder in de periode van de blije en vrije eindjarenzeventig in Californië. In het lichtvoetige drama vraagt een geestige en creatieve non-conformistische moeder aan twee jonge vrouwen of ze haar willen helpen bij de opvoeding van haar puberzoon. “20th Century Women is gebaseerd op mijn gesprekken met mijn zus. De backstory van de film komt van haar.”

Wijsneuzerig
Mills heeft een goed gevoel voor het gestuntel en ongemak in menselijke relaties. Dat is fijn om te spelen, zodat geweldige acteurs – van Christopher Plummer tot Annette Bening en van Greta Gerwig tot Tilda Swinton – graag met hem werken. Dat helpt flink mee aan het succes van zijn films, beseft ook Mills. “Laten we eerlijk zijn: doordat acteurs van mijn films houden kan ik ze maken. Ik ben alleen maar de regisseur.”

Voor C’mon, C’mon slaagde hij erin kassamagneet Joaquin Phoenix te strikken voor de rol van de oom die met zijn neefje optrekt. Hoe hem dat hem lukte? “Joaquin las het script en wilde me ontmoeten. Hij vond het script interessant, maar wist niet hoe hij het personage moest aanpakken. Vervolgens hebben we maanden met elkaar rondgehangen en over het script gepraat. Hij had allerlei vragen, twijfels en angsten. Hij zei nooit dat hij zou meedoen, maar ook niet dat hij het niet zou doen. Ondertussen maakte hij het script beter, minder zwaar, want daar heb ik nogal een handje van. Uiteindelijk wilde hij de rol spelen.”

Spannend daarna was de eerste ontmoeting van Phoenix met Gaby Hoffman, die in de film zijn zus speelt, die even geen ruimte heeft voor haar zoontje. “Ze wilden elkaar vóór het draaien van de film niet ontmoeten. Dat is in mijn filmproces ongebruikelijk en dus was de eerste ontmoeting spannend. Maar het pakte goed uit, de onderlinge verstandhouding was uitstekend.” Belangrijk was ook of het klikte tussen Phoenix en Woody Norman, het Britse jochie dat al sinds zijn vijfde in films en tv-drama’s speelt en die in C’mon C’mon het neefje van Phoenix’ personage speelt. “Ze vonden elkaar steeds beter en vormden een geweldig team. Aan het einde van de draaidagen waren ze echt hecht met elkaar.”

Dat het neefje voor een kind van negen nogal wijsneuzerig is (“Heb jij moeite met het uitdrukken van je gevoelens?” vraagt hij aan zijn oom) hoort Mills niet voor het eerst. “Ik ken mensen die hem te clever en daardoor vervelend vinden. Hij is gebaseerd op mijn zoontje. Die is slim en zegt alles recht voor zijn raap, waardoor ik besef hoe vast ik zit in denkpatronen.”

Contrast
Dat Mills C’mon C’mon in zwart-wit heeft gemaakt, is geen artistiekerige interessantdoenerij, zegt hij. “Zwart-wit creëert een zachtheid, die helpt om je de film binnen te voeren. Ik associeer zwart-wit met pianomuziek van Satie. Het geeft openheid en ruimte en helpt een delicate, intieme wereld te tonen.” Hij pakt een een zwartwittekening van de oom en zijn neefje en houdt deze voor de webcam. “Toen ik het script schreef, zag ik deze personages in mijn hoofd in zwart-wit. Ik denk dat ik ze niet in kleur zag, omdat zwart-wit ze uit de realiteit haalt. Ik hou van het contrast tussen film als een zeer realistisch medium met documentaire kwaliteiten en film als mythische vertelling. De tegendelen versterken elkaar en dat wilde ik in deze film doen.”

Hij verwijst naar de documentaire fragmenten in C’mon C’mon, waarin kinderen over hun beeld van de toekomst praten. Deze interviewtjes geven het fictiedeel meer gewicht, meent Mills. “Je ziet kinderen serieus praten over de grote wereld en de toekomst en die lading neem je mee als je weer naar het intieme fictieverhaal terugkeert.” Weifelend: “Dat is althans de bedoeling.”

Subversief
Mills is geen filmmaker die zich laat opjagen. Dat het vijf jaar duurde na 20th Century Women voordat C’mon C’mon in de bioscoop belandde, noemt hij gekscherend ‘niet lang’. Lachend: “Ik zal mijn therapeut vragen of hij je wil bellen om dit met hem te bespreken.” Serieus: “Ik zou best sneller willen werken. Ik zou gelukkig zijn als ik elke twee jaar een film zou maken, maar dat lukt niet. Ik werk hard, maar doe soms drie jaar over een script, draai vervolgens een jaar en werk daarna nog een jaar aan de montage. Filmmaken is moeilijk. Soms ben ik totaal verloren en weet ik niet wat ik moet doen.”

Wat Mills wel weet is dat hij niet in Hollywood wil werken. “Ik ben niet anti-Hollywood, want het interesseert me niet genoeg om ertegen te zijn, maar ik hoop dat mijn films persoonlijk zijn. Dat is subversief in het kapitalisme in Hollywood, want dat vertelt ons dat we niet persoonlijk moeten zijn. Dat wordt gezien als in jezelf gekeerd zijn in plaats van eerlijk zijn. Ik ben niet geïnteresseerd in de Hollywoodbusiness met zijn awards en blabla. Begrijp me goed: er is genoeg in Hollywood waar ik wel van hou, zoals de films van Chaplin en Keaton. Zie je die foto achter me op de muur? Dat is Keaton.”

Het wordt steeds moeilijker in de filmwereld voor onafhankelijke filmmakers als hij, stelt Mills. “Ik voel me een bedreigde soort, een dinosaurus. Het filmkapitalisme wordt steeds bizarder. Mijn films zijn niet klein en niet groot, maar behoren tot de middengroep. Dat is geen superstabiel economisch model.” Glimlachend: “Ik heb geluk als ik nog drie of vier films in mijn leven kan maken.”