C’mon C’mon

Het weefsel van een leven

C’mon C’mon

Als radiomaker Johnny tijdelijk opgescheept wordt met zijn negenjarige neefje, leidt dat voor beiden tot een nieuwe blik op het leven in Mike Mills’ op ongedwongen wijze ontroerende C’mon C’mon.

In de korte film I Am Easy to Find (2019) (gratis te zien) vatte regisseur Mike Mills een tegelijk specifiek en universeel mensenleven in verstilde momenten, op muziek van de band The National. Het leven van een meisje, een vrouw, van geboorte tot dood, samengebald in pakweg 25 minuten. Gevat in flarden en fragmenten, zonder dialogen maar met ondertitels die de momenten definiëren en het universele extra aanzetten: van ‘Ze ontdekt haar handen en voeten’ via ‘Haar echtgenoot blijkt anders dan ze dacht’ tot ‘Een onverwachte ziekte’.

Mills’ nieuwe film C’mon C’mon is als een van die momenten, uitgesponnen tot speelfilmlengte. De ondertitel zou kunnen zijn: ‘Hij zorgt voor zijn neefje’.

De drie eerdere speelfilms van de Californische filmmaker Mills (Thumbsucker, 2005; Beginners, 2010; 20th Century Women, 2016) draaiden om kind-zijn. In C’mon C’mon richt de regisseur zich opnieuw op de band tussen ouder en kind, maar dan vanuit het perspectief van de ouder. Radiomaker Johnny (Joaquin Phoenix, lekker verfomfaaid) wordt door zijn zus, met wie de band sinds het overlijden van hun moeder moeizaam is, ingeschakeld om tijdelijk voor zijn negenjarige neefje Jesse (Woody Norman) te zorgen. Dat Johnny radiomaker is, is geen toeval, want C’mon C’mon draait om luisteren – niet naar wat de ander zegt maar naar de immense wereld aan emoties die daarachter huist.

Net als die eerdere films vindt C’mon C’mon zijn oorsprong in Mills’ eigen leven – de kiem werd gelegd, zo vertelde de regisseur in interviews, door een onbevangen gesprekje tijdens het badderen met zijn eigen kind, destijds zeven jaar oud. Hij wilde een film maken opgebouwd uit dat soort kleine momenten – de draden waaruit het weefsel van een mensenleven bestaat, maar die de meeste films overslaan op weg naar de volgende horde in de plot.

Het leidt hem tot zijn meest minimalistische maar ook rijkste film. Rijk aan invoelbare emotie en menselijke observaties. Minimalistisch in zijn prachtige zwart-wit beelden, die een milde abstractie veroorzaken; in zijn uitgekiende geluidsontwerp en eclectische soundtrack; en in zijn plot – die is er nauwelijks. Johnny sleept Jesse mee op een werktrip langs New York, Detroit en New Orleans. Ze maken weinig bijzonders mee – als Jesse zich aan het eind van de film zorgen maakt dat hij zich de reis later niet zal herinneren, is dat zeer waarschijnlijk. En toch zijn ze er beiden onherroepelijk door veranderd.

Het is een van de centrale observaties van C’mon C’mon: weliswaar herinneren we ons de uitzonderlijke momenten en grote gebeurtenissen het makkelijkst, maar het is de alledaagse gewoonheid die vormt wie we zijn en hoe we in het leven staan. De omschrijving van radio maken die Johnny ergens in de film aan Jesse geeft, zou ook kunnen dienen als motto voor C’mon C’mon, en eigenlijk voor al het werk van Mills: “Je neemt iets alledaags en dat maak je cool en onsterfelijk.”