Denis Do over Funan

'Regimes veranderen maar emoties blijven'

Denis Do (foto: L. Gouttenoire Citia)

Met zijn op animatiefestivals bekroonde debuut Funan vertelt Denis Do via het kleine verhaal van een Cambodjaans gezin het grote verhaal van de Rode Khmer-periode. “Het is een pijnlijk persoonlijk verhaal.”

Debuteren met een animatiefilm die op de festivals van Annecy en Brussel in de prijzen valt, is niet iedereen gegeven. Denis Do (1985) realiseerde die krachttoer met Funan, het pijnlijk tragische verhaal van een jonge Cambodjaanse vrouw die tijdens het Rode Khmer-regime op zoek gaat naar haar vermiste zoon. De in Parijs geboren Do, zelf half-Cambodjaans en halfbroer van zo’n verloren zoon, koos niet voor een aanklacht maar voor een intiem verhaal in een sobere 2D-stijl, verwant met Studio Ghibli. Tijdens Film Fest Gent spraken we met Do over de film die hij móest maken.

Funan is héél persoonlijk. “Het idee was het verhaal te vertellen van een Cambodjaanse moeder die tijdens de Pol Pot-periode probeert haar verdwenen zoon terug te vinden. Dat is sterk geïnspireerd op wat mijn moeder meemaakte toen ze mijn oudere broer zocht en uiteindelijk terugvond. Om er een film van te maken heb ik natuurlijk keuzes gemaakt, dingen weggelaten en toegevoegd, waardoor het niet exact haar verhaal is. Maar aan de basis ligt wel dat sterke verlangen om een kind terug te vinden. Haar zoektocht duurde vier jaar, met ups en downs, met periodes dat er niets gebeurde, en dat comprimeerde ik. Mijn cruciale keuze was dicht bij de personages te blijven, het verhaal vanuit een intiem en menselijk oogpunt te vertellen.”

Alles draait om familie. “Familie vormt de basis van een samenleving. De Rode Khmer faalden in hun poging de familie te vernietigen. Het waren ook familieverhalen die mijn interesse voor Cambodja aanwakkerden. Telkens weer doken daarbij de Rode Khmer op en die mannen gekleed in zwarte pyjama’s werden in mijn levendige verbeelding zwarte monsters. Maar toen ik tijdens mijn adolescentie historisch onderzoek deed naar hun bewind in de periode 1975-1979 was ik verrast hoe menselijk ze eruit zagen. Ik begon te beseffen dat de erfenis die mijn moeder me via haar verhalen doorgaf er een was van kleine, normale mensen in een specifieke context en niet die van gigantische monsters. Toen ik naar de Parijse animatieschool Gobelins ging, maakten studiegenoten me duidelijk dat deze problematiek geschikt was om in een animatiefilm te gieten.”

Een documentaire was geen optie? “Ik wilde een discussie op gang brengen via een op feiten gebaseerde fictie door de kijker samen met de personages onder te dompelen in een situatie, een sfeer, een tijdsgeest. Het repressieve Khmer-regime bood mij en coscenarist Magali Pouzol een kader om personages uit te vergroten en relaties te benadrukken.”

Visueel contrasteert u immense ruimtes met de claustrofobie van de situatie. “Het breedbeeldkader laat toe om dat contrast te benadrukken en de personages dichtbij en groot in beeld te brengen. Samen met het immense landschap dat de kleine personages haast platdrukt, creëert dat een gevoel van claustrofobie. Het benadrukt het universele karakter van dit verhaal: we zijn allemaal kleine, fragiele mensen die geconfronteerd worden met een grootschalige geschiedenis. We zijn zandkorrels in een groot geheel. Daarom toon ik een beeld van mieren die een doelloze keten vormen. Dat symboliseert de keten van mensen die naar de dood gevoerd worden.”

Een eindeloze reis… “…naar de wanhoop. Van een animatiefilm verwacht men dat hij sprookjesachtig, grappig of poëtisch is maar ik wilde iets heel anders. Geen ‘volwassen animatie’ zoals in het adolescentenverhaal Persepolis maar wel een animatieverhaal vanuit het standpunt van iemand die, zoals mijn moeder tijdens haar zoektocht, volwassen is. Daarom schets ik de belevenissen van het weggevoerde kind niet. Ik toon hem met hetzelfde gezicht omdat hij zo is blijven leven in de herinnering van zijn moeder.”

U richt zich vooral op het intieme verhaal en niet op de politiek-economische context. “Mijn hoofddoel was het persoonlijke verhaal van die familie te vertellen. De context wilde ik summier schetsen, maar ik had geen ideologie te verdedigen of aan te vallen. Ik wilde voorkomen dat Funan een aanklacht tegen of een verdediging van de Rode Khmer werd. Bedoeling was het neutraal en waarachtig te houden. Emotioneel vooral, de gevoelens van mensen belichtend. Regimes en politieke werkelijkheden veranderen, maar emoties blijven. Ze vloeien voort uit wat ons overkomt en variëren per persoon. Daarom weer ik monolithische slechteriken en toon ik personages die van elkaar verschillen en zich anders gedragen.”

Waarom de realistische stijl? “Art director Michael Crouzat en ik houden van Japanse animatie en het daarmee verbonden realisme. Een realistische stijl laat ons toe mensen te tonen en geen stripfiguren. Realisme past ook bij het historische aspect van het gegeven en bij onze opzet om de kijker emotioneel te laten meeleven met de filmpersonages.”

Details zijn belangrijk: rijst op de borden, varkens in de tempel. “Details hebben een symboolwaarde en verwijzen naar de notie van het leven. De mieren op de eindeloze weg die leidt naar de dood, de varkens in de boeddhistische tempel die wijzen op het contrast tussen de helse omgeving en het licht dat verbonden is met de geboorte. Ik wil heel nadrukkelijk spelen met contrasten in de film. Stiltes, momenten van stilstand, de bevroren blik van personages die voor zich uit staren zonder dat de kijker weet wat ze zien. Er is iets dat altijd buiten beeld blijft en dat gevoel versterken we via geluiden. We laten dingen zien, maar suggereren ook veel. De camera fungeert als een venster dat ons laat kijken via de personages en objecten.”

Maar ook via geweld. “Het geweld is meer suggestief dan expliciet. Ik ging niet verder, om voyeurisme te vermijden. Ik wilde de creativiteit van de Rode Khmer op het vlak van wreedheden, zoals het doorsnijden van kelen met palmbladen, niet tonen omdat de kijker zich dan enkel de choquerende scènes zou herinneren. Daarom koos ik voor suggestie, voor de omweg van het geluid. Bovendien is dit geen film over geweld, zoals het geen film over de Rode Khmer is. Het is een film over een familie. Ik beschouw Funan als een deur die open gaat. Wanneer mensen geïnteresseerd zijn, staat het hen vrij zich verder te informeren. De enige expliciet gewelddadige scène in de film is de scène met het mes. Een scène waarin een slachtoffer zich wreekt. Dat de Rode Khmer geweld plegen, is al vaak getoond, maar het geweld van de slachtoffers niet. Het geweld van de wraak van goede mensen is interessant omdat het toont hoe diep de pijn en het trauma zitten. Ik toon het niet om een zogezegd evenwicht te creëren, om te stellen dat beide partijen geweld gebruikten, maar juist om aan te geven hoe sterk de impact van het geweld was.”

U eindigt symbolisch aan de grens. “Voor mij start daar het idee van ballingschap. Funan gaat over mensen die in hun land met problemen te kampen hebben en hun thuis moeten verlaten. Het einde signaleert het begin van immigratie, van overlevers die hun land ontvluchten. Het eindshot met het gras en de lucht is heel bewust samengesteld met 50 procent lucht en 50 procent land en kleine personages. De boodschap is dat er tussen de hemel en de aarde het leven zit. Het is een beeld van hoop voor alle personages. De gruwel was echt, maar het leven gaat door.”