Funan
Fysieke ontberingen tegen een schilderachtige achtergrond

In zijn klassiek getekende animatiefilm Funan reflecteert de Frans-Cambodjaanse filmmaker Denis Do op het leven van zijn moeder onder het Rode Khmer-regime. Hoe overwon zij de werkkampen en vernederingen?
Het zegt veel over de Cambodjaanse genocide dat twee van de belangrijkste films die erover zijn gemaakt animatie zijn. Er was al The Missing Picture (2013), waarin documentairemaker Rithy Pahn via kleianimatie zijn jeugdherinneringen onder het Pol Pot-regime van de jaren zeventig een plaats geeft. En nu Funan, het debuut van animator Denis Do, geboren in Parijs als kind van Cambodjaanse vluchtelingen. In zijn klassiek getekende 2D-animatie verwerkte hij de ervaringen van zijn moeder. Zou een directe confrontatie met de gruwelijkheden van die tijd te moeilijk zijn? Of komt het doordat het Rode Khmer-regime weliswaar veel op beeld vastlegde, maar die beelden later ook weer vernietigde?
Dat gruwelregime begon begin jaren zeventig toen rebellenleider Pol Pot kans zag zijn gedroomde ‘klasseloze maatschappij’ te verwezenlijken, nadat de oorlog in buurland Vietnam een machtsvacuüm veroorzaakte in Cambodja. Pot greep de macht en liet grote delen van de bevolking op het platteland werken. Een ingreep die gepaard ging met willekeur, machtsmisbruik en geweld, en die een groot deel van de Cambodjaanse bevolking noodlottig werd. Gezinnen werden uit elkaar gerukt, dissidenten op gruwelijke wijze vermoord en oogsten door gebrek aan kennis verknoeid.
De honger, verwarring en doodsangst maakt debutant Do invoelbaar door zich te richten op het uiteenvallen van een Cambodjaans gezin. Chou (Bérénice Bejo) en Khuon (Louis Garrel) leiden met hun jonge zoontje Sovanh een middenklassebestaan in hoofdstad Phnom Penh. Een leven dat bestaat uit taalspelletjes, samen koken en geborgenheid. Daar komt een abrupt einde aan wanneer Amerikaanse bombardementen de stad onbewoonbaar maken. Om hun huis te ontvluchten zijn ze aangewezen op militairen van de Rode Khmer, die de stadsbewoners onder het mom van revolutie naar het platteland evacueren. Weten Chou en Khuon dan al dat die evacuatie zal eindigen in een werkkamp, waar de geëvacueerde Cambodjanen door ongeletterde Rode Khmer-strijders met harde hand tot fysieke arbeid zullen worden gedwongen?
In Do’s vertelling zien we langzaam opdoemen wat hen te wachten staat. Vooral de kleine observaties en nuances maken van Funan een overtuigende familiegeschiedenis. Zoals de manier waarop vader Khuon de wandaden van de ‘Angkar’ telkens weer goedpraat. Want het constante gepraat over ‘revolutie’ en ‘imperialisme’ van de jonge Khmer-strijders, dat zijn toch gewoon betekenisloze praatjes? En dat de familieauto in de fik gaat? Laten we er vooral geen aandacht aan besteden. Zelfs wanneer hen het laatste beetje rijst wordt ingenomen, sust Khuon de commotie als een offer dat moet worden gemaakt – vanaf nu laten ze ons vast en zeker met rust.
Interessant aan Do’s insteek is dat hij zulke passiviteit niet veroordeelt – net zomin als het gezin dat doet. Wat moet je anders als je oog in oog staat met geïndoctrineerde agressievelingen en machinegeweren? Alleen wanneer zoontje Sovanh zich in een onbewaakt moment afzondert en in de stroom van stedelijke vluchtelingen verdwijnt, lijkt de broos geworden gezinsband te kunnen breken. Als Chou en Khuon hem in de mensenmassa achterna gaan, worden ze ondanks smeekbeden tegengehouden. “Het regime zal zich wel over hem ontfermen”, aldus een grijnzende soldaat.
Die verdwijning is tijdens de film een bron van frustratie en vrees, maar ook van hoop en kracht. Het geeft de kracht om door te gaan en de fysieke ontberingen van de werkkampen te doorstaan. Net zoals de schoonheid van de omgeving (in een bijna waterverfachtige stijl die doet denken aan de films van de Japanse animatiestudio Ghibli) de gewelddadigheden zowel accentueren als verzachten.
Dat Do, die in Parijs geboren werd en afstudeerde aan de Franse filmacademie Gobelins, het verhaal in het Frans vertelt, roept in eerste instantie verwarring op: is dit een Frans gezin? Nee. Maar misschien roept die keuze ook vragen op over kolonialisme en wijst de taal ook naar het einde van het verhaal: de vlucht die Do’s moeder via Thailand in Frankrijk zal doen belandden. Funan maakt de emotionele verwarring die ze heeft moeten doorstaan in ieder geval invoelbaar. Het Rode Khmer-regime was een nachtmerrie van willekeur. Dat besef kan nog steeds niet iedereen onder ogen komen.