Berlinale 2022, blog 2

Meedogenloos, maar waar

Flux Gourmet

De Filmkrant doet verslag van de 72e editie van het filmfestival van Berlijn, dat (zowaar) fysiek plaatsvindt.

Het nieuws van een fysieke Berlinale kwam huizenhoog aan afgelopen januari. Plonzend dook ik in het programmaboekje. Scrollen, omcirkelen, aanvinken, mede-filmnerds appen. ‘De nieuwe Quentin Dupieux draait! Die gast van Mr. Oizo en Rubber, die telekinetische autoband.’ Dan een groepsbericht: ‘OMG! Dario Argento komt naar Berlijn, ik ga een interview fiksen.’ Dat interview werd wél toegezegd, maar ging uiteindelijk niet door, waarover zo meer.

De aanloop naar een filmfestival is al leuk, en ben je er eenmaal aanbeland dan wil je nooit meer weg. Een dikke week lang vier of vijf keer per dag die tintelende anticipatie als het licht dooft en de festivalleader begint. En na afloop het napraten, het gedebatteer en geïnterpreteer. De kwaliteit van het filmaanbod mag dan hoger zijn in Cannes en Venetië, maar er is geen betere plek dan een Berlijnse kroeg om de dag door te nemen na vijf gangen cinemamenu.

De menukaart van de competitie is op deze 72e editie in ieder geval vertrouwd van opbouw: naast betrouwbare oudgedienden als Ulrich Seidl, François Ozon en Claire Denis zijn er drie token Duitse cineasten, wat spannende nieuwkomers en een enkele mainstream Amerikaan voor wat rode loper-attractie. In een communiqué omschrijft Berlinale-directeur Carlo Chatrian de rode draad binnen de competitie als “verhalen over emotionele banden binnen het gezin”, om eraan toe te voegen: “Meer dan de helft van de geselecteerde films speelt zich af in het heden, maar slechts twee gaan over de huidige pandemische tijden.”

Coma

Pfff, pak van mijn hart. Die zuurstofarme binnenskamersdrama’s waren anderhalf jaar geleden al vervelende kost. Alleen Bertrand Bonello had de memo niet gekregen en presenteert hier het aanstellerige Coma, waarin hij de digitale lockdownwereld van zijn tienerdochter visualiseert. Dat moet hij de volgende keer maar aan een tiener zelf overlaten. Coma is wel passend ondergebracht in het in 2020 door Chatrian geïnitieerde programmaonderdeel Encounters, waarin jaarlijks vijftien uitdagende en innovatieve (middel)lange films en documentaires strijden om de vier Encounters awards.

Een schoenmaker die wel bij zijn leest is gebleven, is meesterabsurdist Quentin Dupieux. Na het verrassende Mandibules over een uit de kluiten gewassen strontvlieg slaat hij met Incroyable mais vrai een iets serieuzere toon aan, maar zonder in te boeten op verwondering en ontroering. Centraal staat de desintegrerende relatie van Alain (Alain Chabat) en Marie (Léa Drucker) nadat ze een huis met een geheim kopen. Bij matig gebruik blijkt dat een heerlijke toevoeging aan hun leven, bij onmatig gebruik een enkele reis naar de psychiater. Als een van de twee maar geen genoeg kan krijgen en nieuwsgierigheid omslaat in blinde zelfliefde, gaat het wonderlijk mis.

‘Wonderlijk onevenwichtig’ zou een rake omschrijving kunnen zijn van Dupieux’ oeuvre van dik tien films. Na een voltreffer als Rubber leverde Dupieux zonder blikken of blozen een prul als Wrong Cops af, destijds door vakblad Variety treffend omschreven als ‘een monsterlijk ongrappige Police Academy rip-off, geregisseerd met net genoeg knipogend zelfbewustzijn om zowel smakeloos als pretentieus te zijn’. De Franse cineast kwam vervolgens na enkele niet in Nederland uitgebrachte speelfilms pas in 2019 voltreffend terug met zijn voorlopige meesterstuk.

Incroyable mais vrai

In Deerskin onderneemt de sullige Georges (Jean Dujardin) na het kopen van een krap zittend hertenleren jasje een weinig noemenswaardige poging om de wereld te verlossen van álle jassen, omdat zijn eigen jas graag alleen op de wereld wil zijn. Het leverde de Dupieux een schare nieuwe fans op, die hij eenzelfde type gortdroog absurdisme opdiende in achtereenvolgens Mandibules en nu Incroyable mais vrai.

Maar de Berlinale-film waar ik vooraf het meest naar uitkeek, is Flux Gourmet van regisseur Peter Strickland. De achtenveertigjarige Brit is een van de weinige hedendaagse regisseurs die geluid minstens de helft van zijn aandacht geeft. Het opvallendst deed hij dat in Berberian Sound Studio, maar het subtielst in zijn in de Karpaten opgenomen rape-revengefilm Katalin Varga uit 2009. Een hartverscheurend debuut met een minuscuul budget van nog geen dertigduizend euro. Film by the Sea haalde Strickland destijds over vanuit zijn woonplaats in Hongarije en vroeg mij om na afloop de Q&A te leiden.

Tijdens de vertoning trokken we getweeën naar een Grieks restaurant aan de Zeeuwse kust, waar hij zich liet kennen als een onzekere, wat pessimistische filmmaker. Hij maakte zich druk over de publieksrespons, de politieke situatie in Hongarije, filmfinanciering en herhaaldelijk over zijn knoflookadem. In de jaren erna sprak ik hem geregeld op filmfestivals, waar prachtige speelfilms als The Duke of Burgundy en In Fabric in première gingen. En steeds weer die onzekerheid en sombere inslag. Ik deelde dit deze week in Berlijn met actrice Ariane Labed (Attenberg, The Lobster, The Souvenir), die ik interviewde over haar rol in Flux Gourmet. Ze keek even achter zich of Strickland het niet kon horen, en zei: “Heel herkenbaar. Ik hou van hem, maar hij hoeft inmiddels echt niet meer zo onzeker over zijn werk te zijn.”

Flux Gourmet mag je gerust vintage Strickland noemen. Zijn cinema is gestileerd, bizar, fetisjistisch, audiofiel, meer stijl dan plot, en propvol odes aan de door hem gekoesterde Italiaanse genrecinema uit de jaren zeventig. De setting is dit keer een opleidingsinstituut waar onder leiding van Gwendoline Christie (Brienne of Tarth uit Game of Thrones) culinair en sonisch geëxperimenteerd wordt, resulterend in een afstudeerperformance. Labed verzocht me vriendelijk haar niet te vragen de plot samen te vatten, en het lijkt mij ook beter als u de film zonder verdere voorkennis ondergaat. Misschien is het (her)kijken van Stricklands vier eerste speelfilms wel de best mogelijke voorbereiding op Flux Gourmet.

Terugdenkend aan de stelling van Chatrian dat veel Berlinale-verhalen dit jaar over emotionele banden binnen het gezin gaan, zoals in het gedoemde huwelijk van Incroyable mais vrai, zie ik een scène voor mij uit de openingsfilm van François Ozon. Junk, alcoholist, knuffelbeer en beroepsaansteller Peter von Kant ligt als een kind in de armen van zijn moeder (Hanna Schygulla) als hij zijn belangrijkste levensles leert: “We moeten leren liefhebben zonder eisen te stellen.” Ik heb dit zelf vandaag proberen toe te passen toen de publicist van genremeester Dario Argento me met droge ogen probeerde wijs te maken dat il maestro zich niet lekker voelde en alle interviews af moest zeggen – terwijl hij zich zowel de avond ervoor als enkele uren later liet fêteren op grote diners in de iconische Meistersaal. Tevergeefs, het lukte me niet. Baatzuchtige liefde blijkt geen uniek voorrecht van Peter von Kant. Die Argento, die komt er bij mij niet meer in.