Ongezien gezien: 2001: A Space Odyssey
Misantropische puzzel
Je kent ze wel, van die klassiekers die je eigenlijk had moeten zien, maar het kwam er niet van, of je had er niet zo’n zin in, en voor je het wist dacht je dat je ze al gezien had. In een reeks artikelen onderzoekt de Filmkrant de guilty omissions van filmliefhebbers. In deze derde aflevering 2001: A Space Odyssey (1968) van Stanley Kubrick.
Ik heb hem ooit gehuurd, 2001: A Space Odyssey. Ik was vijftien en zat in die eerste ontdekkingsfase die elke (jonge) filmliefhebber heeft gekend: je komt erachter dat er meer op het witte doek bestaat dan de geijkte Disney-films waar je ouders je elke Kerst mee naartoe slepen en begint amechtig de hele videotheek leeg te huren in de hoop binnen een week of twee de schade van honderd jaar film wel ingehaald te hebben.
Na acht delen Friday the 13th, alle Rocky-films, dertig jaar James Bond en het hele oeuvre van Paul Verhoeven leek het neef Huibert, met wie ik de queeste ondernam, en mij tijd voor zwaardere kost. Op aanraden van de lokale videoboer gooiden we in de herfstvakantie van 1991 vol goede moed 2001 in de videorecorder: ‘een meesterwerk’, zo verkondigde de hoes, ‘van de maker van Full Metal Jacket’ (1987), een film die wij kort daarvoor ademloos hadden verslonden. Na een kwartier hielden wij het echter vermoeid voor gezien: onder sciencefiction verstonden wij Star Wars (1977), Aliens (1986) en Total Recall (1990) – níet prachtige klassieke muziek van Strauss (dat herkende ik dan wel) onder beelden die voor ons gevoel geen enkel samenhangend verhaal vertelden.
Deze desastreuze kennismaking met Kubrick is mij altijd bijgebleven en heeft een soort puberale afkeer tegen 2001 ontwikkeld. Hoezeer ik ook later, toen ik wat beter ‘onderbouwd’ was, werd overrompeld door de schrijnende waanzin van Dr. Strangelove (1964), het penetrante cynisme van A Clockwork Orange (1971) of de tragische obsessie van Lolita (1962), 2001 bleef een drempel die ik nooit meer durfde nemen. Wat nou als ik de film nog steeds dom en saai vond, zoals een decennium geleden? Wat nou als ik nog steeds helemaal niets kon ontdekken in de film die al jaren bovenaan talloze ‘aller tijden’-lijstjes van de meest gezaghebbende cinefielen ter wereld prijkt?
Roes
Stanley Kubrick wilde in elk filmgenre een meesterwerk maken en 2001 werd zijn sf-legaat. Geen enkel shot dat in de eindmontage terechtkwam achtte hij overbodig, elk beeld diende het verhaal dat hij wilde vertellen. Het woord ‘compromis’ kende wijlen Kubrick niet: zijn producties droegen in alle facetten zijn stempel. 2001 was overigens het summum in deze zelfwerkzaamheid: behalve voor de productie, het scenario en de regie tekende Kubrick ook voor de eindmontage (die de vliegtuigschuwe Kubrick voltooide op de boot van Engeland naar Amerika) en de baanbrekende, na 35 jaar nog steeds overtuigende special effects.
Overigens was ik niet de enige die niets kon met de associatieve beelden tijdens een oppervlakkige eerste bezichtiging van de film. Tijdens de première van 2001, in het Pantages-theater in Los Angeles, verliet een groot deel van het publiek de zaal voordat het 156 minuten durende epos voorbij was. De film is grotendeels stom (de eerste tekst wordt pas na een half uur gesproken), kent geen duidelijk omlijnde vertelstructuur (zoals Amerikanen over het algemeen gewend zijn) en is op sommige momenten ronduit traag – niet voor niets besloot (de toen pas 39-jarige) Kubrick er direct na de première toch nog 17 minuten uit te knippen.
Voor het handjevol mensen dat net als ik nog nooit aan de film was toegekomen: 2001 schetst de ontwikkeling van de mensheid vanaf een prehistorie, waarin apen botten leren gebruiken als wapens, tot een toekomst waarin de techniek de mens in de evolutie voorbij dreigt te streven. Het exacte verhaal is ondergeschikt aan de beelden. “Een film is als muziek”, stelde Kubrick altijd. “Het moet verandering in stemmingen en emoties oproepen. Het thema, de gedachte achter de emoties, is van later belang.”
Elk shot in zijn films is een schilderij dat bij de kijker eigen gedachten en associaties moet opwekken. Het deed me het meest denken aan de roes na het slikken van een xtc-pil: je weet dat je een bizarre tijd tegemoet gaat, maar waar de ontmoeting ditmaal precies op uitloopt? Geen idee. Alle drie keren dat ik het verslavende 2001 de afgelopen week heb gekeken, riepen inderdaad – zoals mij al was voorspeld door de legio Kubrick-adepten in mijn vriendenkring – nieuwe inzichten en interpretaties op. Dit was overigens ook de bedoeling, stelde auteur Arthur C. Clarke, op wiens boek The Sentinel het script van Kubrick is gebaseerd: “Als mensen het verhaal volledig begrijpen, hebben we gefaald. We wilden met de film meer vragen voorleggen dan antwoorden.”
Egoïstisch
Een van de grootste vragen blijft de precieze rol van de monoliet, het buitenaardse blok steen dat met zijn verschijning aan de mensen de film in drie verschillende episodes opdeelt. De langwerpige monoliet representeert een nieuw niveau van menselijk begrip en de ambivalentie van voordelen en problemen die met die progressie samenhangen. De verpersoonlijking van dat dilemma is HAL. Deze psychotische boordcomputer krijgt een groep ruimteverkenners die in 2001 een expeditie naar Jupiter onderneemt volledig in zijn macht en richt ze – in het belang van de missie die HAL boven alles stelt – uiteindelijk te gronde. Niet dat je daar als publiek overigens echt om maalt: Kubrick filmt de besognes van de onderzoekers met zoveel emotionele afstand dat je als kijker onmogelijk om ze kan gaan geven – net als Kubrick, die naar verluidt een overtuigd misantroop was.
Bovendien wil de filosoof Kubrick in vrijwel al zijn films vooral buiten zijn these blijven staan. 2001 was nooit bedoeld als entertainment, maar als transcendentale verhandeling over de rol van de mensheid in de universele evolutie. Net als in andere Kubrick-producties als Dr. Strangelove, Full Metal Jacket of zelfs The Shining (1980) richt de mensheid zichzelf te gronde door zijn expansieve, egoïstische of ondoordachte gedrag. Of dat simpelweg onvermijdelijk is of dat de mens het aan zichzelf te danken heeft, laat de regisseur in het midden: hij reikt de kijker slechts een flink aantal puzzelstukken aan waarmee deze zijn eigen visie op de ontmenselijking mag construeren.