Mijke de Jong over Tussenstand

Op het scherpst van de snede

Mijke de Jong. Foto: Angelique van Woerkom

De vileine gesprekken in Tussenstand zijn om van te smullen. Het gescheiden echtpaar Roos (Elsie de Brauw) en Martin (Marcel Musters) vecht zijn ruzies uit in restaurants (gefilmd in beweeglijke close-ups), terwijl hun puberzoon zich steeds meer afzondert (gefilmd in strakke kaders). Regisseur Mijke de Jong (Hartverscheurend, Bluebird) reageert op zeven dialogen uit de film.

Martin [tegen de ober]: “Heb je wat dressing voor me?”
Roos: “Doe maar met lekker veel mayonaise.”
Mijke de Jong: “Ja geweldig is die. Die mayonaise is door actrice Elsie de Brauw zelf bedacht. Het scenario was belangrijk maar er is ook veel geïmproviseerd door de acteurs. Het moest een ruzie worden op het scherpst van de snede, waarbij ze elkaar kwetsen om niks. Mensen gaan heel kinderachtig te werk als ze hun emoties vrij spel geven. Roos en Martin leggen al hun passie in hun ruzies, pas dan zijn ze op hun grappigst en op hun scherpst. Ze maken er een soort wedstrijd van: hoe erg kun je de ander kwetsen? De acteurs Marcel en Elsie zijn enorm aan elkaar gewaagd, ik lag soms dubbel achter de camera. Wat een timing om op zo’n dramatisch moment over de dressing te beginnen. Op zo’n moment klopt alles: zelfs de serveerster, die altijd in de buurt klaarstond, komt precies op het goede moment met die borden aanlopen, om Martin het verkeerde bord te geven, waarmee ook zijn obsessie met eten nog eens duidelijk wordt. Hij fixeert zich op alles behalve zijn ex-vrouw. Zodra zij toenadering zoekt, weert hij haar af.”

Martin: “Jij gaf me nooit de ruimte.”
Roos: “Terwijl ik juist altijd dacht: ‘wat zou Martin hiervan vinden, hoe zou Martin dit oplossen?'”

“Dit is een manvrouwbeeld dat je vaak ziet: hij wil van niks weten en zij zit erbovenop. Vanuit dat idee zijn alle scènes opgebouwd. Ik herken veel in haar maar ook in hem, en zelfs in hun puberzoon Isaac. Eigenlijk gaat Tussenstand niet zozeer over het verschil tussen man en vrouw, maar over hoe je met je angsten omgaat, en welk verdedigingsmechanisme je daarbij kiest. Daar gaan eigenlijk bijna al mijn films over. Martin en Roos zijn allebei jaloers en hebben een groot ego, maar op het moment dat ze zich aangevallen voelen reageren ze totaal anders: hij door haar af te wijzen, en zij door nog dieper in zijn systeem te raken omdat ze door hem gehoord wil worden. Het boeit me mateloos wat mensen wel en niet zeggen en waarom. Enige zelfkennis helpt, want ik hoor mezelf ook vaak praten en dan denk ik: ‘ach De Jong, doe eens even normaal’. Er wordt ook veel gelachen in de zaal, dat vind ik echt een verademing, want ik vind dat je met een bepaalde lichtheid naar je zwakke en duistere kant moet kunnen kijken. Dat je naar deze film kijkt en denkt: ‘ach ja, zo is het leven’, dat je erom kan glimlachen. Het moet je ook raken, maar het moet ook geen zware kost zijn.”

Martin [plotseling poezelig tegen Roos]: “Nou lach eens even.”
“Achter één zo’n zin schuilt een hele wereld. Het uitgangspunt van dit eerste gesprek tussen Martin en Roos is: ‘we doen alsof er niks aan de hand is, we zijn dan wel gescheiden ouders maar we kunnen nog heel normaal met elkaar omgaan.’ In die ene zin hoor je wat ze ooit samen hadden, wat hun aantrekkingskracht was. Hij speelt daarmee en zij wordt daar verlegen van.”

Martin [zwaar rokend, tegen Roos]: “Dit vond je altijd zo lekker.”
Later zwaait Roos de rook demonstratief weg.

“Bijna de hele film gaat over gebaren. De enige plotlijn is de gedeelde verantwoordelijkheid over zoon Isaac, maar het draait meer om wat er níet gezegd wordt. Zoals het moment dat Roos haar hoofd heel even op Martins schouder legt, dat is zo’n beweging van vroeger, zo mooi als ze dat doet. Er wordt sowieso fabelachtig geacteerd. Het leek me heel erg spannend om eens een film te maken waarin de dialogen het verhaal niet vooruit hoefden te helpen, maar dat het vooral draait om de lichaamstaal, hóe je het zegt. Onder bijna iedere zin zit een andere laag. Dankzij het camerawerk van Ton Peters zit je gevangen in het beeld. Van begin af aan was het idee om lawaai tegenover stilte te zetten, geïnspireerd door de films die ik heel mooi vind, films van John Cassavetes en Tsai Ming-liang. Zij staan voor twee heel verschillende filmstijlen, en ik wilde heel graag uitproberen of dat samen zou werken.”

Roos [buiten beeld achter een dichte slaapkamerdeur, tegen zoon Isaac]: “Het is hier toch geen opvanghuis voor doofstomme pubers!”
“Ik hou erg van offscreen vertellen, want daarmee kunt je juist heel veel zeggen. Ik wilde eens in extremo uitproberen of je er echt anders door gaat kijken, dat je zintuigen zo veranderen dat je een film op een andere manier beleeft, meer met je gevoel. In deze scène weerspiegelen Isaacs ogen bij wijze van spreken de onmachtige woede-uitbarsting van Roos, die buiten beeld blijft. Voor deze film wilde ik ruimte voor twijfel en ruimte om te experimenteren. Mijn grote passie zijn acteurs, en ik wilde deze keer een stap verder gaan in het spel. Onaffe dialogen, mensen die elkaar in de rede vallen, dat zijn dingen die ik altijd wel doe, maar ik wilde deze keer een stap verder gaan, zodat je het gevoel krijgt naar een echt gesprek te luisteren. Het was daarom een vereiste voor deze film om te werken met bevriende acteurs omdat we samen in het diepe moesten springen. En zij moesten mij vertrouwen. We lieten daarbij ruimte toe voor het toeval. Dat was soms ook heel eng, want werken met veel ruimte is lang niet altijd makkelijk. Ik wist wel heel duidelijk van te voren waar de film over moest gaan en hoe ik het wilde draaien — dat kader was vrij streng — maar daarna liet ik het los. Door het toeval meer toe te laten kun je eigenlijk veel preciezer zijn in wat je wilt vertellen, want dan komt je intuïtie veel meer naar boven. Dat inzicht kan ik nu gebruiken voor onze nieuwste film, die ik nu aan het opnemen ben. Het zusje van Katia is een Bluebird-achtig verhaal over een meisje van dertien die in een Russisch immigrantengezin opgroeit, terwijl haar moeder en haar zusje hoer zijn. Zij hangt zich helemaal aan haar zusje op en je volgt haar in haar overlevingsstrijd. Het is een heel andere film dan Tussenstand maar doordat ik die film heb gedaan ben ik wel anders aan Het zusje van Katia begonnen, ik kan nu nog meer vertrouwen op mijn intuïtie.”

Martin [tegen Roos]: “Laat onze zoon toch gaan, dat erbovenop zitten deed je bij mij ook en je weet waar dat toe leidt. Dat wil je toch ook niet laten gebeuren met je zoon.”
“Dat lijkt heel gemeen, maar in wezen heeft Martin gelijk. Behalve dat hij het niet zegt uit liefde maar uit gemakzucht. Hoe beter je in je vel zit, hoe meer je een kind de ruimte kan geven, maar het moet wel vanuit een goede intentie komen. Wat Roos op een gegeven moment zegt vind ik ook heel mooi: ‘Er is een verschil tussen iemand de ruimte geven en niet naar hem omkijken.’ Ik merk dat zelf ook wel met het opvoeden van ons eigen kind: het is een hele fragiele lijn hoeveel ruimte je een kind moet geven. Ieder mens heeft een beschadiging, ik probeer daar in mijn films heel gewoon mee om te gaan. Ik maak het alledaags en daardoor hopelijk ook herkenbaar, als een spiegel die louterend kan werken, omdat je zo ziet dat je niet de enige bent. In bluebird herken ik me heel erg in het meisje, ik ben zelf nooit gepest maar ik herken me wel in die eenzaamheid, en hoe ze zich op slot houdt.”

Martin [tegen zijn uitgever]: Je kent me, ik ben zó eigenwijs.
[Later tegen de ober]: Wanneer komen die dimsummetjes?

“Ik vond het belangrijk dat Martin en Roos echte mensen bleven, het moest geen karikaturale schets worden van een artistiek milieu. Je moet met mededogen naar ze kunnen blijven kijken: het zijn eikels maar het zijn ook de eikels in jezelf. In het begin worden ze nog onsympathiek voorgesteld maar het is toch de bedoeling dat je met liefde naar ze gaat kijken, dat je denkt: ‘ja zeg, zo jaloers ben ik ook, zo’n muts ben ik ook’, en dat je het niet zo makkelijk kunt weglachen.”