Jos Stelling over No Trains No Planes
Film is de kunst van het adoreren
Hij heeft er wel eens over gedacht om een film te maken met een schaduwregisseur, een debutant, "omdat een debuut altijd beter wordt ontvangen dan een film van een arrivé", die zou moeten opdraaien voor alle publicitaire rompslomp zodat hij zelf "lekker op de achtergrond kon blijven en gewoon een film maken". Aldus Jos Stelling naar aanleiding van zijn nieuwe film No Trains, No Planes die later deze maand Het Ketelhuis, filmtheater voor de Nederlandse film in Amsterdam, opent.
"Ik heb altijd sterk het gevoel dat elke film mijn laatste film is en het einde van die film mijn einde." Aan het woord is Jos Stelling (1945) over zijn negende film: No Trains No Planes, een ouderwets aandoende tragikomedie over een man (Dirk van Dijck) die zich opmaakt om zelfmoord te plegen.
De film is geïnspireerd op de roman Broederweelde (1995) van Jean Paul Franssens van wie Stelling eerder De wisselwachter (1986) verfilmde. Maar waar het boek sterk autobiografisch is en eindigt met verval, ziekte en dood, heeft Stelling gekozen voor een afgezwakte variant van de confrontatie tussen de twee tegengestelde broers Gerard en Martin (gespeeld door respectievelijk Van Dijck en de eveneens uit België afkomstige acteur Gene Bervoets).
"No Trains No Planes gaat over de dood, afscheid nemen, eenzaamheid en de behoefte aan intimiteit. Elementen die Jean Paul Franssens in zijn boek had beschreven en die mij zeer aanspraken. Maar het is geen letterlijke verfilming van Broederweelde. Om te beginnen hebben we [scenarioschrijver Hans Heesen en Stelling, DL] het autobiografische aspect eruit gelaten. Anders was het een film over Jean Paul Franssens geworden. Wat overbleef was het gegeven van de twee broers: Martin (alias Mario Russo) is de succesvolle, extraverte zanger en Gerard de minder in het leven geslaagde, naar binnen gekeerde broer. Het zijn twee tegenpolen, maar toch ook weer twee kanten van dezelfde medaille, als het ego en het alter ego van een en dezelfde persoon. Om dat te bereiken hebben we het boek binnenstebuiten gekeerd en al die elementen door elkaar gehusseld. No Trains No Planes is daardoor geen eenduidige film geworden."
Eigenaardigheden
No Trains No Planes speelt zich af gedurende één dag in de besloten ruimte van een café aan een niet nader omschreven Stationsplein, waarin de oplettende toeschouwer de omgeving van station Hollands Spoor in Den Haag kan herkennen. Terwijl de dag voorbij gaat maken we kennis met de habitués van het verlopen etablissement: de alcoholistische sociaal-werker Kees Prins, het uitgebluste echtpaar Aat Ceelen en Leny Breederveld en de gepensioneerde Peer Mascini die met zijn hondje Benny zijn dagen aan de monumentale bar slijt. Een setting die doet denken aan Stellings eigen De pretenders (1981), waarin een groepje jongeren in een Utrechtse snackbar wordt gevolgd. In beide films zijn plot en karakterontwikkeling van de personages sterk naar de achtergrond geschoven.
"Ik ben niet zo geïnteresseerd in het vertellen van verhalen of in ingewikkelde karakterstructuren. Ik wilde dat de film over een ensemble in een ruimte zou gaan. Daarom zijn vergeleken met het boek de andere personages ook meer op de voorgrond komen te staan. Het gaat me om de ruimtes tussen mensen, hun kleine conflictjes en eigenaardigheden, die echt contact en intimiteit in de weg staan.
"Het café is de metafoor bij uitstek voor een plek waar al die mensen samen komen en de cafébaas [Henri Garcin, DL] staat daar als een soort God-de-Vader boven. Hij is de man die alles doorheeft, het hele zaakje bestiert, maar daar op een bepaalde manier ook weer het slachtoffer van is. Ik houd van dat soort archetypische beelden en van de eenheid van tijd en plaats. Door de gebeurtenissen zich op één dag te laten afspelen, weet je dat het de dag ervoor hetzelfde was en de dag er na weer zo zal zijn. Dat het altijd zo door zal gaan."
Het bezwaar dat al die losse verhaallijntjes de toeschouwer weinig houvast bieden, wuift Stelling terzijde: "Misschien worden al die bijkomstigheden wel als ingewikkeld ervaren – elk shot vertegenwoordigt bijvoorbeeld iemands perspectief, er is nauwelijks gebruik gemaakt van een objectieve camera –, maar als je goed kijkt moet je ontdekken dat de film wel degelijk strak in elkaar zit."
Karikaturen
Hoe heeft de regisseur die zichzelf ooit omschreef als "meer een schilder of een vormgever dan een verteller" het werken met zo’n grote groep acteurs ervaren? "Oorspronkelijk ben ik meer een cameraregisseur, al ben ik door het werken met deze verscheiden groep mensen wel gegroeid als acteursregisseur. Over het algemeen voel ik me het meest aangetrokken tot acteurs uit de traditie van wat wel de Hollandse School wordt genoemd: Carver, Orkater, het Werktheater. Acteurs die gewend zijn om te improviseren, zonder regisseur te werken, eigenlijk zelf meer makers zijn. Ze beginnen bij zichzelf en leggen hun rol als het ware over hun eigen persoonlijkheid heen, wat een bepaald soort naturel oplevert. Het gevolg van die werkwijze is dat je altijd bezig bent met het casten van een bepaald type, met een karikatuur, al ervaar ik dat beslist niet als een zwaktebod, want het vergroot de herkenning. Een film moet dingen snel en sterk kunnen neerzetten. Karikaturen zijn daar een geschikt middel voor. Alles in deze film is extra aangezet of juist gecomprimeerd om het boven de alledaagse realiteit uit te tillen.
"Als je een film heel realistisch en persoonlijk maakt, kan dat de identificatie ook in de weg staan. Niet voor niets werkt de commedia del’arte, wat per slot van rekening de basis van alle komedie is, met maskers. Ik heb ervoor gekozen om een komedie te maken – al wordt daar in Nederland vaak iets vervelends, goedkoops mee geassocieerd – omdat humor een heel primaire emotie is. Humor staat drama toe.
"Er is niets mooiers dan een komische acteur een dramatische rol te laten spelen. Daarom was het ook zo’n genot om met Henri Garcin te werken. Maar als ik het echt niet meer weet, kies ik voor mensen als Gene Bervoets en Dirk van Dijck, die zijn veel technischer geschoold en kunnen door hun vakmatigheid en discipline werkelijk alles spelen."
De belangrijkste vrouwenrollen in No Trains No Planes zijn weggelegd voor soap-ster Katja Schuurman (als horecadochter Rietje) en Ellen ten Damme (als opportunistisch allemansliefje Paula). "Van Katja had ik toen we met casten begonnen nog nooit gehoord. Ze heeft een enorme camerapersoonlijkheid, maar door die soaps is ze echt gewend om de ster te zijn, terwijl een acteur bij filmmaken niet de kok is, maar het gerecht. Filmmaken is een complot: je doet het samen. Dat heeft ze heel snel geleerd.
"Ellen is pas vrij laat gecast en aanvankelijk wist ik haar niet zo goed te plaatsen. Ik had me zelfs door middel van de decoupage enigszins ingedekt. Tot ik vlak voor de opnamen haar kleedkamer binnenkwam en haar script zag. Het was helemaal volgeschreven met aantekeningen en verwijzingen. Haar personage is echt gegroeid door haar eigen inbreng. In een van de eerste scènes gooit ze haar tas leeg op de bar op zoek naar een aansteker. Ze had natuurlijk een tas gekregen met wat spulletjes erin, maar die had ze helemaal volgepropt met bussen haarlak en lippenstiften waardoor je meteen weet wat voor iemand ze is."
Verzamelen
"Een goede film is een film waarvan je het verhaal niet anders kunt vertellen dan je in die film hebt gedaan. Daarom praat ik ook niet graag over mijn films, want alles wat ik heb te vertellen zit er al in. Al die anekdotes en kleinigheden op de set doen er eigenlijk niet zoveel toe. Ik geloof ook dat een filmer die zich primair met beeldtaal bezighoudt, zich in gesproken vorm minder goed kan uitdrukken. Daarom zijn mijn helden ook altijd van die taalvirtuozen als Remco Campert of Freek de Jonge. Als ik moet opschrijven wat ik bedoel, ga ik altijd eerst een schets maken, net zoals ik aan een film begin.
"Om die reden heb ik wel eens overwogen om een film met een schaduwregisseur te maken, een debutant, want een debuut wordt altijd veel beter ontvangen dan een film van een arrivé. Die zou dan moeten opdraaien voor alle publicitaire rompslomp rondom een film en dan zou ik lekker op de achtergrond kunnen blijven en gewoon m’n werk doen."
Toch zijn er genoeg anekdotes te vertellen, bijvoorbeeld over die keer dat hij op het filmfestival van Riga werd aangesproken door iemand die hem vroeg wat hij moest doen om een goede film te maken. "Ik zei hem dat hij allemaal mensen om zich heen moest verzamelen, die net iets meer wisten dan hij en dat hij die te vriend moest zien te houden." Zelf doet hij dat ook het liefst: "Ik werk al jaren met dezelfde crew." Onderwijl tekent hij een ruitvorm op het papier dat voor hem ligt. "Kijk, dit is een soort structuur voor de manier waarop je aan een film bouwt. Je begint met een idee, bij jezelf en naarmate de tijd voortschrijdt (de verticale as) worden er meer mensen bij betrokken, die het mogelijk maken om meer te doen dan je zelf kunt, die allemaal iets aan dat bouwwerk toevoegen. Dan genereren de ideeën zichzelf. Ten slotte komt de film weer bij één persoon terecht: de kijker.
"Uiteindelijk is er bij het maken van een film maar één persoon die telt, dat is de toeschouwer en zijn enthousiasme. Daar is het Italiaanse publiek zo goed in, dat is echt blij als het iets moois heeft gezien. Film is de kunst van het adoreren, maar wij Nederlanders kunnen niet adoreren. Wij relativeren te veel. Dat is de dood in de pot. Daarom zou filmkritiek ook moeten leiden tot hartstocht voor het medium en minder gestoeld moeten zijn op de mening van deze of gene recensent. Wat dat betreft ben ik een aanhanger van het uitgangspunt waarmee wijlen Ellen Waller vroeger recensies schreef voor NRC Handelsblad: ‘Wat wil de maker en in hoeverre is hij daarin geslaagd?’"