De wisselwachter
Pas als het fysiek wordt, vergeet men de acteur
De wisselwachter, onlangs de openingsfilm van het bijprogramma Venezia Speciale op het festival van Venetië en op 17 september de openingsfilm in Utrecht, heeft een complexe productiegeschiedenis gehad. Begin vorig jaar begon Jos Stelling te draaien in een stille uithoek van het verre Schotland: een prachtige locatie voor een droomachtige film tegen de achtergrond van een sober en mysterieus landschap.
Dit landschap speelt als levend decor mee in de film; het bepaalt stemmingen in alle vier seizoenen. Er moest dus vaak heen en weer gereisd worden, met maanden zonder opnamen tussen de draaiperioden. Mede daardoor staan er nu vier cameralieden op de titellijst: Frans Bromet, Theo van de Sande, Paul van den Bos en Goert Giltaij. Alleen een filmer zal misschien precies kunnen zeggen wie wat heeft opgenomen, in Schotland en in de studio in Utrecht.
Ook in zijn zesde film ging Stelling uit van de beelden. Ze dragen zijn signatuur. De gelijknamige roman van Jean-Paul Franssens blijkt niet meer dan een eerste impuls voor de filmmaker geweest te zijn. Stelling is geen man van het proza, hij is een dichter in beelden. En, zoals bij het lezen van poëzie, moet de bezoeker van De wisselwachter voor zichzelf de betekenis van momenten, scènes en sequenties distilleren uit beelden, kleuren, ritmen en geluiden. De film lijkt langs intuïtieve processen ontstaan en apelleert aan de intuïtie van de toeschouwer, die verleid wordt door het boeiende gebruik van de zuiver filmische middelen.
Verlangen
Meteen de allereerste sequentie is van een meeslepende perfectie. Een vrouw reist in een treincoupé door een mistig landschap. Beelden van haar mooi gezicht, haar ogen, mond, haar gebaren, haar gestalte wisselen met beelden van het voorbijsnellende kalme land, een land zonder dieren of mensen, nu en dan een meer, schemerlicht: een droomlandschap. Daarbij het zware, stampende geluid van de voortrazende trein. Hier bouwen fotografie, montage en geluid samen een grote spanning op.
De vrouw, een elegante verschijning in het rood (Stéphane Excoffier, opgenomen als een Marlene Dietrich in een film van Von Sternberg) strandt op een afgelegen plek waar zij bij vergissing uitstapt. De trein vertrekt onmiddelijk weer. Zij loopt naar het huisje van de wisselwachter (Jim van der Woude). De man blijft enige tijd onverstoorbaar zitten eten en staart naar het vreemde fenomeen.
Ook in het vervolg zal de film stilten en pauzes gebruiken om het isolement van de wisselwachter uit te beelden. De vrouw zal een jaar in zijn huisje blijven wonen – vier seizoenen lang. Stelling liet zich inspireren door zijn unieke locatie, wit onder de wintersneeuw, pril groen in het voorjaar dat haast ongemerkt in de zomer overgaat, nat en verwaaid in de herfst. Dit schrale landschap is het leidmotief voor de wisselende stemmingen van de hoofdpersonen, twee eenzame mensen, vreemden voor ons en voor elkaar, die bijna niets zeggen en slechts nu en dan, met creatuurlijke vluchtigheid even met elkaar communiceren.
De film geeft relatief veel aandacht aan andere creaturen (een sprinkhaan, kevers) die even instinctief bestaan als de wisselwachter en voor mensen in de zaal even raadselachtig zijn als voor hem de vrouw uit een wereld die hem vreemd is. Niet vreemd voor hem zijn de dingen waar hij mee omgaat: de wissels die hij bedient voor de weinige treinen die langskomen; de mechanische speeltjes waarmee hij knutselt (een vogeltje dat kan zingen; rollende ogen in de babypop van de vrouw.
De wisselwachter zegt slechts één enkel woord, dat hij de vrouw heeft horen zeggen. Zij zegt weinig meer, in het Frans en later in het Engels, dat hij evenmin verstaat. Spreken doen alleen twee van de drie mannen die nu en dan in het huisje verschijnen: een rustige, wat oudere machinist (John Kraaykamp), en de postbode (Josse de Pauw), een sinistere dwingeland. De derde is een jonge hulpmachinist (Tom van Dort). Kraaykamp, een man for all seasons die zijn personage warmte en vaderlijke poids weet te geven, vertelt een verhaal dat bij de wisselwachter verlangens wakkerroept. Een verlangen dat tot verlies en een eindeloze winterslaap zal leiden.
De wisselwachter is in onderdelen fascinerend en als geheel indrukwekkend van makelij. Geen van de technisch-artistieke disciplines domineert. Samen vormen zij de taal van de film, zoals die Stelling voor ogen moet hebben gestaan: het werk van de camera’s (kaders, bewegingen, licht, kleuren), de montage, met geluid, de muziek en het spaarzame, geraffineerde gebruik daarvan. En toch: na De illusionist (scenario Freek de Jonge en Jos Stelling) stelt De wisselwachter mij teleur. Geheel zonder woorden ‘zei’ De illusionist veel; de nieuwe film ‘sprak’ nauwelijks tot mijn emoties. Het is bijna een zwijgende film, maar ditmaal deed het zwijgen van de twee hoofdrolspelers me vaak krampachtig aan. Misschien omdat ze een enkele keer toch een woord zeggen?
Ik denk eerder dat het komt door ongewilde tegenstrijdigheden. Regisseur Stelling heeft mijns inziens de hoofdrolspeler te vaak te lang zijn eigen gang laten gaan, de acts van Jim van der Woude niet altijd weten te doseren. Bovendien geven de hoofdrolspelers twee volkomen verschillende wijzen van acteren te zien. Bij deze film wringt dat. Stéphane Excoffier maakt zich – met veel talent – tot een perfect object voor de camera. Jim van der Woude, die zo frappant was en zo ontroerend in het ensemble van De illusionist dat men zijn hart vasthield als hij in beeld kwam, speelt ditmaal een solopartij – vaak zeer knap, maar zelden zo dat hij de prestaties van de acteur doet vergeten en de weg naar het gevoel van de toeschouwer vrij maakt voor het personage.
De scènes waarin dit wél gebeurt, zijn die waarin de wisselwachter fysieke sensaties ondergaat: de schuchtere, haast ongelovige gewaarwording van zijn seksuele hunkering; de gulzige en tedere gebaren waarmee hij haar benen streelt; het ogenblik waarin de twee lichamen verenigd zijn. Dan vergeet men de acteur en vreest iets ergs voor de wisselwachter, die voor tweezaamheid niet geschapen lijkt. De horror, die al eerder werd aangekondigd (voornamelijk door kleuraccenten), moet nu wel gauw toeslaan. Het geschiedt met de dwarse logica van een droom – de enige logica die Stellings film laat gelden.