Bas Devos over Ghost Tropic
Dwalen door Brussel, de stad waar je niets kan verstoppen
In de derde speelfilm van Bas Devos wandelt een vrouw door de straten van een nachtelijk Brussel naar huis. Tijdens een wandeling met de Belgische regisseur treden we deels in haar voetsporen. Al pratend en dwalend proberen we te vangen hoe deze bijzondere filmmaker zich tot deze bijzondere stad verhoudt. “Zie je hoe waanzinnig deze stad is en hoe ze tegelijkertijd het leven hier in stukken knipt?”
De trein arriveert stipt op tijd op Brussel Midi. Bas Devos laat per sms weten dat hij onder de grote vertrekborden in de centrale hal staat. We vinden elkaar zonder moeite. Concrete plannen hebben we niet gemaakt. Het enige doel van deze ontmoeting, in maart, is om samen te lopen. Dwalen door Brussel, zoals de personages uit Devos’ films dat ook vaak doen, om zo hopelijk een beter beeld te krijgen van wat de films van deze Vlaamse regisseur zo bijzonder maakt. Aanleiding voor dit wandelende interview is Ghost Tropic (2019), Devos’ derde speelfilm, waarin Khadija (Saadia Bentaïeb), een schoonmaakster van in de vijftig, na haar avonddienst in de tram in slaap valt en pas wakker wordt bij de laatste halte van de lijn. Ook zij moet dwalen, door een nachtelijk Brussel, om thuis te komen en de volgende dag weer aan het werk te kunnen.
Het eerste wat tijdens onze wandeling op een bestemming lijkt, is Khadija’s flat, die uitkijkt op de rand van het Brusselse centrum, maar zelf in een armere buurt staat. Op het grasveld voor het flatgebouw spelen mannen voetbal. De meeste van hen zijn vluchtelingen, legt Devos uit. Bij een nabijgelegen park brengen wijkbewoners ze dagelijks een maaltijd. Burgers doen hier watde gemeente en overheid nalaten. Het Brussel van Devos is een stad van zulke contrasten. Om de architectuur van de mooiste metrostations te bewonderen, passeren we kleine kampementen van vluchtelingen in slaapzakken. In het nabijgelegen zakendistrict – “een teleurstellende invulling van de publieke ruimte” — staat een permanent gesloten kantoortje van de immigratiedienst.
Een terugkerend onderwerp is het tekortschieten van economie en politiek om de inwoners van Brussel in hun waarde te laten. Volgens Devos is België “een failed state”. Brussel is daar het beste voorbeeld van: de stad brengt de regionale, nationale en internationale politieke sector samen, maar slaagt er niet in de sociale cohesie in de rest van de stad te vergroten. Mensen leven hier langs elkaar heen. “Toen ik hier als jonge student kwam wonen, viel me dat op aan hele specifieke dingen: ik kon drie keer achter elkaar dezelfde kroeg bezoeken en de barman zou me nog steeds niet herkennen. Of ik kon de weg naar huis niet vragen omdat er zoveel talen naast elkaar gesproken worden.” Later voegt hij daar een soort conclusie aan toe: “Het ontbreekt hier aan kruisbestuivingen.”
Anti-mozaïek
De films van Devos laten dat ook zien. Zijn debuut Violet (2014) is een melancholisch coming-of-agedrama over een tienerjongen die zijn recent opgelopen trauma met niemand kan delen. In de openingsscène zien we via beveiligingsbeelden hoe de vijftienjarige Jesse (Cesar De Sutter) er getuige van is dat zijn beste vriend wordt neergestoken. De door de schok haast bevroren tiener weet vervolgens niet hoe hij moet uiten wat hij van binnen voelt. Deze indringende verbeelding van stilstand leverde Devos de hoofdprijs op binnen de Generations-competitie van Berlijn.
Het onvermogen om tot elkaar te komen loopt sindsdien als een rode draad door zijn nog bescheiden oeuvre. Hellhole (2019) probeert dat gevoel te onderzoeken in de nasleep van de terroristische aanslagen in Brussel. Devos volgt hier meerdere personages, maar niet zoals Alejandro González Iñárritu dat in 21 Grams (2003) of Babel (2006) doet. Devos maakt juist een soort anti-mozaïekfilm die bevestigt dat de inwoners van deze stad nooit of slechts heel moeizaam met elkaar verbonden kunnen worden.
“Ze delen dezelfde arena, maar ze kunnen elkaar niet betekenisvol kruisen”, legt Devos uit wanneer we zijn gaan zitten voor lunch. “Het enige betekenisvolle hier is de tastbaarheid van segregatie. Dat levert een continu spanningsveld op tussen hoe waanzinnig deze stad is en hoe die tegelijkertijd al het leven hier in stukken knipt. Mijn vraag was: hoe kunnen we dat keren en waar vind je een gedeelde ervaring, gedeelde ruimte of zelfs gemeenschappelijke tijd?” Dat idee stond al op papier vóórdat op 22 maart 2016 twee bommen afgingen op het vliegveld van Brussel en één op het metrostation van Molenbeek. Devos: “Ineens moest ik opnieuw navigeren door de stad en de militairen passeren. Alles lag in duigen. Mensen trokken zich terug in hun huizen. Ik kon niet meer dezelfde gesprekken met ze voeren, vooral met de buurtbewoners van Molenbeek. Dat was heftig, om te voelen hoe je eigen maakproces gekaapt wordt.”
Permanente acteurs
Alle ideeën die Devos in deze film wilde stoppen – het gebrek aan sociale cohesie, de manier waarop geopolitieke ontwikkelingen resoneren in de onderliggende verhoudingen tussen inwoners van een stad, de doorsnee reacties van de media op zulke spanningsvelden – stonden ineens op scherp. “Verwarring heerste overal. Op straat en in de politiek. Mensen voelden zich buitengesloten, genuanceerde gesprekken waren bijna niet meer mogelijk. Een simpel voorbeeld, maar na de aanslagen naar Molenbeek gaan met het idee om een film over een jonge gast te draaien, was niet meer mogelijk. Mensen werden maandenlang door cameraploegen van over de hele wereld geteisterd. Ze voelden zich acteurs. Een man zei: ‘Ik weet niet meer hoe ik op straat moet lopen. Kijk ik omhoog, voor mij uit, naar de grond?’ Alles wat hier ondernomen wordt, elke stap die je zet, elk woord dat wordt gezegd, is permanent anders leesbaar als je op een andere manier door deze stad loopt. Daar gaat Hellhole ook over.”
Devos legt overigens nooit zijn verhaal op aan zijn personages. Gebeurtenissen dienen hooguit als aanleiding om iemand op film te bestuderen. Wat dat oplevert, zijn eigenlijk hele alledaagse observaties die toch een gevoelige snaar raken. Neem Ghost Tropic: een vrouw valt in slaap en moet daarna naar huis lopen. Tegelijkertijd is zo’n film zoveel meer dan dat. “Zo werk ik eigenlijk al sinds ik korte films maak”, vertelt Devos over zijn narratieve strategie. “Voor mij is dat een soort spel: ik laat aan het begin van de film iets gebeuren en daarna kan ik doen wat ik wil. Ik wil eigenlijk gewoon de hele tijd naar die mensen kijken.”
Op deze manier heeft Devos al naar een hele waaier mensen gekeken, mensen die vaak op problematische manier in de media worden gerepresenteerd: vluchtelingen, moslims, vrouwen. Het roept de vraag op: is Devos bewust van hoe hij via film naar mensen kijkt en wat dat met die mensen doet? “Kwesties rondom representatie vormen een debat waar ik wel heel gevoelig voor ben. Ik kan er twee dingen over zeggen. Film is het medium van het exterieur. Met andere woorden: je filmt de buitenkant van dingen. Dat is anders dan wanneer je een roman schrijft en in iemands hoofd kruipt. Omdat film een visueel medium is dat over de buitenkant gaat, moet je de buitenkant tonen zoals je die waarneemt. Ik zie ook het nep-Brussel van op televisie met allemaal witte Vlamingen in de hoofdrol; dan denk ik: dit is niet de stad waar ik woon. Dat is dus representatie. En dan is er nog de kwestie identiteit. Als identiteit het hoofdonderwerp van je film wordt, krijg je met grenzen te maken. Een voorbeeld. Ik kan Khadija in Ghost Tropic laten zien terwijl ze haar nachtelijke tocht door Brussel maakt. Maar niet als het gaat over haar identiteit als moslima. Voor mij is dat een heldere grens: ik ben niet de juiste man om een film te maken over hoe het is om als moslima in Brussel te leven. Maar om die vrouw te laten zien op weg van werk naar huis, dat kan ik wel.”
Ruïnes
Onze wandeling brengt ons langs andere locaties waar Devos heeft gefilmd, langs stedelijk verval en opkomende ‘hippe’ buurten. Via zoveel mogelijk omwegen lopen we terug naar het Centraal Station. Devos moet zich thuis voorbereiden. Over enkele dagen zou hij naar New York vliegen waar Ghost Tropic voor een filmfestival is geselecteerd. Er staan inmiddels meer dan 20.000 stappen op de stappenteller van mijn telefoon. Onderweg bewonderen we graffitiwerk aan de zijkant van het spoor en proberen een glimp op te vangen van hoe een binnenkomende trein het stadslandschap doorklieft. Als nieuwsgierige jongetjes springen we van de hoogste rand van een stadsbankje om vluchtig over de bemuring van de spoorlijn te kunnen kijken. “Grappig”, merkt Devos op terwijl we verder wandelen. “Voor mijn gevoel hebben we het bijna niet over mijn film gehad.”
Het is een interessante observatie, want voor mijn gevoel hebben we het de hele tijd over zijn films. Ook als we het over andere zaken hebben, zoals het leven in deze stad, andere stadsportretten zoals Joker — “op meerdere niveaus een mislukking” — en filmmakers waar Devos tegenop kijkt — Kelly Reichardt en Valeska Grisebach. De sociale textuur van Brussel en de manier waarop die individuele levens stuurt, is onlosmakelijk verbonden met het zeer specifieke filmwerk van Devos. Eerder vroeg ik hem of hij Brussel een filmische stad vindt: “Ja, super. Het is een stad die constant muteert. Terwijl je op een spiksplinternieuwe toren staat, zie je ook nog de ruïnes. In de reflecties van nieuwe gebouwen zie je ook het verval. Dat maakt het zo filmisch: je kan hier niets verstoppen.” Die observatie sluit naadloos aan bij Devos’ intrinsieke motivatie om filmmaker te willen worden: “Ik wil aandachtig naar alle andere mensen kunnen kijken.” In Brussel levert dat prachtig gecompliceerde portretten op.