Diederik Ebbinge over Matterhorn

Zwerver te eten

Diederik Ebbinge

Diederik Ebbinge liet zich door een minidocumentaire over een man die elke avond een zwerver te eten krijgt inspireren voor zijn tragi-absurdistische speelfilmdebuut Matterhorn.

Diederik Ebbinge, de 43-jarige ex-Vliegende Panter, is nu een debuterend regisseur met de film Matterhorn. Een tragikomische, ietwat absurde speelfilm over een vreemde vriendschap tussen een gelovige man in een zwarte kousen gemeente en een aangewaaide man met ernstig hersenletsel.

Vanwaar deze setting? “Ik ben er helemaal niet op uit om af te rekenen met het geloof. Ik kom zelf ook niet uit zo’n milieu. Religie en het geloof zit er wel in, maar het gaat ook over het kleine benauwde gemeenschapje en de tijdloosheid van geloof. Ik vind die sfeer mooi.”

Vanwaar dit verhaal? “Ik denk dat het een mengelmoes van redenen is. Ik had eerst een korte film gemaakt genaamd Succes met in de hoofdrol René van ’t Hof. In deze film zat een kleine snackbarscène tussen René en Ton Kas en om een of andere reden was ik meteen geïntrigeerd door die combinatie. Toen heb ik daarna Gewoon Hans gemaakt met Hans Teeuwen en toen dacht ik: dan geef ik die twee weer een scène maar dan een langere scène. Dat werkte toen zo leuk dat ik toen zeker wist dat ik met die twee een film wilde maken. Toen kwam René met een oude VHS-band van het programma Waskracht. Dat was van de VPRO in de jaren negentig en bevatte ook een soort minidocumentaire over een man waar elke avond een zwerver kwam eten. Ik heb dat idee als uitgangspunt gebruikt en zo is die film in mijn hoofd ontstaan.”

Je schrijft niet uit ervaring. “De film is absoluut niet autobiografisch maar ondertussen is het wel het meest persoonlijke wat ik ooit gemaakt heb. Door deze film weet je wie ik ben. Dat gevoel heb ik en dat ik heb ik nog nooit zo sterk gehad met iets. Ik was natuurlijk eerst onderdeel van een trio en nu ben ik alleen en dan heb je alle touwtjes in handen en dat bevalt me prima.”

Hoe schrijf je? “Op de een of andere manier ga ik pas schrijven als het rond is in mijn hoofd. Ik doe het in mijn hoofd en daar moet het kloppen voordat ik het op papier zet. Heel veel fietsen door de stad en rondhangen – dat ze denken die jongen doet niets, maar ondertussen… Mijn vertrouwen is dan ook dat als ik een idee heb onthouden, dan is het goed en ben ik het vergeten, dan was het slecht.”

Je koos voor Ton Kas in de hoofdrol. “Ik ken Ton goed en vond eigenlijk altijd dat hij te eenzijdig gebruikt werd. Ik heb altijd het gevoel gehad dat hij daarmee tekort werd gedaan. Ik had hierdoor een soort zelfopgelegde uitdaging om hem een dramatische rol te geven omdat ik er van overtuigd was dat hij dat kon, en godverdomme man wat heeft hij het goed gedaan.”

De cameravoering is prachtig. “Ik heb geen filmacademie gedaan, dus vanuit mijn vorige leven in het cabaret en het maken van meerdere tv-series en de daarbij opgedane ervaring, ben ik het gewoon gaan doen. Soms denk ik ook wel dat het een voordeel is dat ik geen filmacademie heb gedaan. Ik denk heel erg vanuit de personages en vanuit de tragiek van de hoofdpersoon. Dat dwingt mij tot een bepaalde vorm van draaien.”

De film laat zich niet opjagen. Hij is de rust zelve. “In het begin van de film ben ik expres nog meer op de rem gaan staan om duidelijk te maken: sorry mensen, als je niet van trage films houdt, dan moeten je maar opstappen. Maar ik vind het juist heel goed werken. Het past perfect bij de personages en de setting van de film. Hierin heb ik me laten inspireren door The Straight Story van David Lynch. Ik keek die film en zat alleen maar te denken: schiet eens op man, schiet eens op! Op een gegeven moment dwingt David Lynch je toch mee te gaan in zijn ritme en als je daar in zit dan is dat heerlijk. Dat tempo van die grasmaaier die langzaam over Amerika schuift. Toen dacht ik: dat moet ik ook doen – rustig in durven zetten en erop vertrouwen dat de mensen daarin meegaan.
“Het tempo heeft ook heel erg met de acteurs te maken. Ton en René zijn zulke fysiek goeie acteurs en zo op het detail. Ik kan als regisseur helemaal geen stop zeggen. Ik zit te genieten achter mijn monitor. Zij trekken dat ook. Zij zijn het type acteurs, die je een boterham kan laten eten, of kleine dingetjes kan laten doen en het is al interessant.”

De score is Bach. “Dat is een jeugdliefde van me. Ik werd als kinds altijd meegenomen door mijn ouders naar de Mattheus-Passion wat ik toen heel vervelend vond. Maar als je elf of twaalf bent dan gaat dat zich uitbetalen. Dan hoor je het. Ik las laatst: ‘Bach is het enige bewijs dat er een god bestaat’. Ik kan dat beamen. Ik vind het niet te geloven. Ik heb het honderden keren gehoord. De reden dat ik het kon gebruiken, was het feit dat ik iemand sprak die uit een zwarte-kousengemeente kwam en die mochten helemaal geen muziek luisteren, behalve Bach. Omdat Bach zo religieus is. En dat vond ik een heel mooi idee en zodoende luistert mijn hoofdpersoon ook alleen maar naar Bach.”

Smaakt het naar meer? “Ik vond dit het leukste wat ik ooit gedaan heb. Het hele proces van bedenken, het schrijven, op een gegeven moment wordt je gek van het schrijven en dan krijg je opeens geld! Nou dat is dan het meest fantastische wat er is. Dat je opeens 8 ton krijgt om datgene te gaan maken wat ik uit mijn duim heb gezogen dat is toch ongelofelijk! En dan mag je het gaan maken. Dan mag je het gaan doen en het krijgt langzamerhand steeds meer vorm. Het draaien zelf is een soort schoolreisje. Dan is dat draaien weer klaar en dan mag je monteren. Het is een soort ouderwets monnikenwerk. Stapje voor stapje. Heerlijk.”

Het is een tragikomedie. “Ik had vooral nooit verwacht dat de mensen het aan het einde niet droog kunnen houden. Dat merk ik bij viewings dat iedereen zit te snotteren aan het einde. Ik had echt nooit verwacht dat ik dat in me had. Dat smaakt eigenlijk naar meer.”

Het zijn geen goeie tijden voor film. “Ik was succesvol cabaretier en ik kan je zeggen dat je financieel beter succesvol cabaretier kan zijn dan beginnend filmmaker.”