Ananta Khemradj over Beste meneer Bouterse
'Ik had bijna geen film'
Documentairemaker Ananta Khemradj onderzoekt in Beste meneer Bouterse hoe de nieuwe generatie Surinamers zich moet verhouden tot de pijnlijke geschiedenis die het land tot op de dag van vandaag verdeelt. “We zijn nog niet in staat om van mens tot mens, van hart tot hart en van ziel tot ziel elkaar te zien.”
De militaire coup van 1980, de Decembermoorden (1982), de Binnenlandse Oorlog (1986-1992) en de politieke polarisatie (je bent in Suriname voor óf tegen oud-militair en politicus Desi Bouterse) drukken nog steeds een grote stempel op het dagelijks leven in Suriname.
Ook de in Suriname opgegroeide en in Nederland woonachtige documentairemaker Ananta Khemradj (32) ondervindt dat aan den lijve: sommige van haar vrienden, die sympathiseren met Bouterse, vinden dat je het verleden – Bouterse was betrokken bij de coup en de Decembermoorden – moet laten rusten; anderen zijn juist radicaal tegen de oud-militair die tot 2020 president was.
Aasgieren
Khemradj laat in Beste meneer Bouterse zien dat veel Surinamers liever niet over het verleden praten, om de sfeer goed te houden, om conflict te vermijden. Het aansnijden van dit onderwerp blijkt een delicate aangelegenheid. Khemradj opent haar film treffend met een shot van aasgieren die hoog op een boom zitten. Als een metafoor voor hoe ze gaat prikken in een open wond, vertelt ze. “Niet iedereen was er blij mee, want het zijn niet de meest optimistische vogels. Ik wilde de film opbouwen; je begint ergens waar het heel donker en onheilspellend is.”
De film vervolgt met een scène waarin Khemradj geëmotioneerd belt met een mentor die vertelt dat hij niet voor de camera wil verschijnen. Dat blijkt een rode draad in de film: veel prominente Surinamers weigeren medewerking. Via een aantal omwegen en slimmigheden weet Khemradj toch haar film te maken: een zeer persoonlijke zoektocht met een hoopvolle boodschap.
Tijdens een videogesprek laat Khemradj in haar werkkamer thuis in Almere een wand vol researchmateriaal zien. Haar film is slechts het topje van de ijsberg. Een film die er bijna niet was geweest, vertelt ze: “Ik probeerde de oude generatie voor de camera te krijgen: de mensen die alles bewust hebben meegemaakt, die dicht bij de slachtoffers hebben gestaan. Dat lukte niet. Ik weet nog dat ik bijna vijf weken in Suriname was en nog anderhalve week had om de draaiperiode af te ronden. Ik had gewoon geen film.”
In de film laat je zien dat de oudere generatie nog steeds veel invloed heeft en die verscheurdheid in stand houdt. “Dat is deels waar. Als je in Suriname maatschappelijk betrokken wil zijn of je onvrede wil uiten, moet je goed nadenken hoe je dat doet, zodat je niet in een van de twee kampen wordt geschoven: pro- of anti-Bouterse. Die kampen spelen een nadrukkelijke rol in de maatschappij. We keren ons niet af van participatie, maar het wordt een jonge generatie moeilijk gemaakt echt maatschappelijk bij te dragen. Toch blijven we het op onze manier via verschillende wegen proberen.”
Ook veel jongeren – die vaak op Bouterse stemmen – wilden niet in de film verschijnen. “Heel veel jongeren zijn er niet mee bezig. Ze zeggen dat ze niet begrijpen dat ik zo’n emotionele band heb met dit onderwerp.”
Toch kreeg je uiteindelijk mensen voor de camera, zoals de huidige president Chan Santokhi, en vond je soelaas bij je vrienden. “Ik wilde mijn vrienden eigenlijk niet vragen, omdat die uit een omgeving komen waarin men goed is geschoold en de ouders van goede komaf zijn. Dat is niet per se een echte afspiegeling van de Surinaamse samenleving. Maar toen het met andere mensen maar niet lukte heb ik hen gesmeekt. Ik zei: ‘Anders heb ik gewoon echt geen film.’”
Met hen voer je aan het einde van de film het gesprek waarvan je hoopt dat Surinamers dat op den duur met elkaar gaan voeren. “Het ging er ook om dat mijn vrienden en ik dat gesprek nog nooit met elkaar hadden gevoerd. Een van mijn vrienden vroeg wat ik hiermee probeerde te bereiken. Toen heb ik gezegd dat ik wilde kijken of we met elkaar in dialoog konden treden zonder ruzie te krijgen. Dat lukte.”
En dan is er de evidente rol van Nederland. Je film komt op een moment dat we in Nederland misschien zijn ingedommeld rond dit onderwerp. We hebben een eenzijdige blik op Suriname. Was dat ook een reden om de film te maken? “In eerste instantie niet. Het was meer: ik ben opgegroeid in Suriname met een bepaalde verdeeldheid waar ik me eerst niet bewust van was. Op latere leeftijd ging dit me toch bezighouden. Wat is daarvan de oorzaak? Wat is er nodig om weer bij elkaar te komen? Op die manier kwam ik uit bij het verleden, bij de jaren tachtig. Ik ben in Nederland geboren, ben in Suriname opgegroeid en heb in Nederland gestudeerd. Ik ben gevormd door twee landen.”
En Nederland speelt ook een nadrukkelijke rol in de Surinaamse geschiedenis. “Ik merkte dat ik moeite had met de houding van Nederland ten opzichte van dit onderwerp en van Suriname in het algemeen. Altijd maar die belerende vinger, ook richting Bouterse. Ik ben geen verdediger van Bouterse, maar vind het belangrijk dat Nederland aan zelfreflectie doet. Daar hebben we het in Nederland nauwelijks over, ook niet vanuit de journalistiek.”
Eigenlijk zou er, zoals je in de film laat doorschemeren, een groot onderzoek moeten komen naar de rol van Nederland bij bijvoorbeeld de coup van 1980. Die archieven worden, met instemming van minister-president Mark Rutte, nog tot 2060 gesloten gehouden. “Ik hoop dat mensen met aanzien en invloed zich geroepen voelen hier verder naar te kijken. Tegelijkertijd denk ik: is de timing juist? Is dat wel verstandig? Hoe meer antwoorden je vindt, hoe meer vragen boven komen drijven. Niettemin denk ik: ik woon in Nederland, ik ben actief in de Nederlandse maatschappij, maar ik heb ook een loyaliteit naar Suriname. Ik kan niet accepteren dat de oud-kolonisator deze houding heeft ten opzichte van informatie over de geschiedenis die van ons zou moeten zijn. Het is een principekwestie: willen wij in Suriname tot wasdom komen, dan moet je durf hebben en voor jezelf opkomen als land en dat soort zaken gewoon eisen.”
Tot die tijd blijft het belangrijk om, zoals je in de film toont, met elkaar in gesprek te blijven. “Ja, vanuit wederzijdse oprechtheid en respect. Maar in die fase zijn we nog lang niet. We zijn nog niet in staat om van mens tot mens, van hart tot hart en van ziel tot ziel naar elkaar te zien.”
Denk je dat je film op de korte of lange termijn bijdraagt aan een oplossing? “Mijn film is meer bedoeld om het gesprek op een andere manier te voeren. Meer dan dat is het nog niet. Maar voor hetzelfde geld gebeurt er wel veel mee. Dat zou ik dan heel spannend vinden. Daar moet ik dan weer iets mee doen, dat verantwoordelijkheidsgevoel heb ik wel. Maar ik ben 32; ik heb niet de ambitie een martelaar te worden. Je wil ook een privéleven hebben en leuke dingen doen. Ik heb ervaren dat het maken van deze film veel van me heeft gevraagd. Dat zien mensen niet, wat er achter de schermen gebeurt. Je raakt trauma’s aan van mensen en je weet niet welk effect dat op jezelf heeft. Dat is een onstuimig proces. Maar ik ben heel blij en tevreden met wat er nu ligt.”