Venetië 2021, blog 1

De kunst van de herhaling

Madres paralelas

Venetië heeft een vliegende start met sterke nieuwe films van Pedro Almodóvar, Jane Campion en Paul Schrader. De lat ligt daarmee hoog voor deze 78ste editie.

Laat het maar aan Pedro Almodóvar over om een filmfestival te openen. Vorig jaar zat hij al in het officiële programma van Venetië met zijn Engelstalige debuut, de kortere film The Human Voice. Met Madres paralelas keert hij terug in de hoofdcompetitie, en ook inhoudelijk op bekender terrein: heerlijk ontwrichtend, Spaanstalig melodrama met een prachtige hoofdrol voor Penelope Cruz.

De film opent met twee alleenstaande vrouwen, die tegelijkertijd hun kind baren. Zo ontstaat een haast metafysische link tussen de twee vrouwen, die Almodóvar vervolgens doortrekt naar hun moeders, grootmoeders en overgrootmoeders. Het intergenerationele drama over ouderschap, liefde en verlies leidt uiteindelijk terug naar de Spaanse burgeroorlog van 1936 tot 1939, toen in enkele jaren meer dan honderdduizend mensen “vermist” raakten. Almodóvar pakt die draad op via een ontmoeting tussen Janis (Cruz), fotograaf voor grote tijdschriften, en Arturo (Israel Elejalde), een forensische antropoloog die graaft naar bewijsstukken van de oorlog. In Janis’ geboortedorp zijn tijdens de burgeroorlog vele volwassen mannen omgelegd en in een massagraf begraven. Ze hoopt dat Arturo’s team hun beenderen kan opgraven, zodat een hoofdstuk uit de geschiedenis eindelijk afgesloten kan worden.

Almodóvar begeeft zich voor zijn doen op behoorlijk politiek terrein, wat hij knap weet te verwerken in een gelaagd melodrama over twee moeders in hedendaags Madrid. De relatie tussen Janis en de vrouw met wie ze een simultane geboorte meemaakte, de veel jongere Ana (Milena Smit), is intiem, complex en rommelig. ln zijn beste films jongleert Almodóvar vaak met bijzonder veel verhalende elementen, zonder de onderliggende emotionele kern uit het oog te verliezen, en dat geldt bij uitstek voor Madres paralelas. En ondanks zijn typerende, gelikte visuele stijl voelt het allemaal toch weer fris en urgent. We zijn hier simpelweg in handen van een grote regisseur. Een betere opener had Venetië zich niet kunnen wensen.

Het filmfestival gaat dus lekker van start. Op de eerste dagen zijn sowieso veel films van gevestigde auteurs geprogrammeerd. Pedro Almodóvar, Jane Campion, Paul Schrader, Paolo Sorrentino en Pablo Larraín nemen het stokje van elkaar over in de hoofdcompetitie, die dit jaar uit twintig titels bestaat. Buiten die competitie draaien grote Amerikaanse studiofilms als Halloween Kills en Dune om het blockbuster-gehalte op te krikken.

The Power of the Dog

Het moge duidelijk zijn dat Venetië jaagt op de sterrenstatus van Cannes, en tot nu toe stelt het festival allesbehalve teleur. Zo maakte Jane Campion een sterke rentree in de cinema — tussen 2013 en 2017 werkte ze aan twee seizoenen van de serie Top of the Lake – met een fascinerende western die de mythe van de cowboy op krachtige wijze deconstrueert. The Power of the Dog voert ons naar het Nieuw-Zeeland van 1925, een tijd waarin de outback het steeds meer moet afleggen tegen de society. De dagen van cowboys die het landschap bestieren lopen voelbaar ten einde — als ze überhaupt ooit echt bestaan hebben. Toch blijft één man zich vastklampen aan de vorm van mannelijkheid die ermee geassocieerd wordt. Phil (Benedict Cumberbatch) houdt het geromantiseerde ideaalbeeld van het wilde westen intact, terwijl zijn broer George (Jesse Plemons) koos voor een deftiger leven. Hij trouwt met de weduwe Rose (Kirsten Dunst) die samen met haar zoon Peter (Kodi Smit-McPhee) een pension runt. Phil botviert zijn frustraties over de nestellende broer op Rose en Peter, die symbool gaan staan voor een leven dat hij nooit wil of kan leiden.

In haar Nieuw-Zeelandse bewerking van Thomas Savage’s gelijknamige Amerikaanse roman voegt Campion steeds meer lagen toe aan Phils psychologische conflicten. Kwesties rond klasse, afkomst, gender en seksualiteit verscheuren de personages in The Power of the Dog, een onheilszwanger drama dat wegkijkt als een claustrofobische thriller. Vooral de aanvaringen tussen Phil en Peter, een excentrieke, slungelige en enigszins feminiene jongen, blijken vruchtbare manieren om het construct masculiniteit te onderzoeken. De casting van Cumberbatch maakt dat des te interessanter. Meestal speelt de Britse acteur rollen die meer op Peter lijken; quirky en cerebraal, enigszins metroseksueel of non-normatief. Hier is hij een gepijnigde rouwdouwer die zich tegen zijn rijke familie verzet door zijn cowboy-persona te omarmen.

De vergelijkingen met de films van Clint Eastwood ligt voor de hand, zeker met Cry Macho in aantocht, dat eveneens de western-man in een einde-van-een-tijdperk narratief plaatst. Toch is The Power of the Dog vooral onvervalste Campion. Het is een film over vreemde mensen met van de norm afwijkend gedrag, verteld met beeldmotieven die we herkennen uit eerdere films als Sweetie en The Piano. Het is een genot om zo’n sterke regisseur na zo’n lange tijd zo zelfbewust en beheerst om te zien gaan met de terugkerende elementen uit haar rijke oeuvre.

The Card Counter

Maar de echte meester van de herhaling is Paul Schrader, onder andere scenarist van Taxi Driver en regisseur van First Reformed, die met The Card Counter een van zijn beste films heeft gemaakt. Onversneden Schrader, met als hoofdpersonage een getraumatiseerde, eenzame man die volgens zijn eigen wetten leeft, maar langzaam de grip op zijn leven verliest. We hebben het al vaak in zijn films gezien en toch kan dat verhaal steeds opnieuw verteld worden, vooral omdat Schrader’s gecontroleerde stijl zich bijzonder goed leent voor de dogmatische personages die hij onderzoekt. Schrader is zelf ook een zeer dogmatische maker. Zijn boek Transcendental Style in Film: Ozu, Bresson, Dreyer leest als een persoonlijk handboek voor de films van de regisseur.

Het mooie aan Schrader is dat hij zich met die verheven stijl toch altijd stort in banaliteit, vulgariteit en moreel verval. Van de pornoscene in Hardcore tot aan de hypocriete evangelisten uit First Reformed, Schrader is een maker die Amerika spiegels voorhoudt. In The Card Counter doet hij het door een lijn te trekken tussen bodemloze gokdrift en genadeloos imperialisme. De centrale loner is dit keer William Tell (Oscar Isaac), een ex-militair die als één van de weinige veroordeeld is voor de gruwelijke martelpraktijken in het beruchte Amerikaanse anti-terrorismecomplex Abu Ghraib. Tijdens zijn achtjarige opsluiting leert Tell de kunst van het kaarten tellen en eenmaal terug in de bewoonde wereld past hij deze wiskundige truc toe om zijn winkansen op de poker- of blackjacktafel aanzienlijk te vergroten. Discipline is de overeenkomst tussen zijn twee sterk van elkaar verschillende werelden: zowel op de pokertafel als in de ondervragingskamer ligt het gevaar van tilten, over de scheef gaan, op de loer. “Iedereen kan op tilt slaan”, legt Tell een getraumatiseerde jongen uit, een zoon van Tells collega in Abu Ghraib die door de topgokker op sleeptouw wordt meegenomen in het Amerikaanse casinocircuit. Voor Tell moet het een helende pokertour worden. De kaarten zijn het enige waarover hij controle heeft, en hij hoopt via het gokken ook meer controle over de demonen uit zijn verleden te krijgen.

Schrader is zelf een ervaren pokerspeler. The Card Counter blinkt dan ook uit in het verbeelden van de charme van die cultuur, zonder de pijn, het bedrog en de leugens onder de mat te schuiven. Want achter de blinkende beelden van de casino’s schuilt een enorm kwade film over de hypocrisie van Amerika, dat nog altijd leeft naar de mantra another day another dollar. Net als in zijn klimaatfilm First Reformed ageert Schrader hier tegen een maatschappij die zijn burgers zo verblindt, dat zij het echte onrecht in de wereld niet meer zien. The Card Counter is een waardevolle toevoeging aan Schraders heftige lijfwerk én aan deze sterke competitie.