George Sluizer over Dying to Go Home
Ambachtsman in twijfels
Producent, scenarist en cineast George Sluizer heeft nooit onvoorwaardelijk gekozen voor een carrière in Hollywood. Hij werkt afwisselend in Europa en Amerika, met Amsterdam als uitvalsbasis. Zijn nieuwste film Dying to Go Home, gedraaid in co-regie met Carlos da Silva, wordt deze maand uitgebracht. Een gesprek over oud en wijs zijn, River Phoenix, en de domme regeltjes van Europese subsidiegevers.
George Robert Sluizer (Parijs, 1932) werkt sinds zijn eerste speelfilm Joâo en het mes, opgenomen in het Braziliaanse deel van de Amazone, aan een sterk internationaal georiënteerde carrière. De filmmaker, scenarist en producent werkt doorgaans met acteurs uit de (sub)top. Voor zijn camera verschenen Bibi Andersson (Twee vrouwen), Armin Mueller-Stahl (Utz), Kiefer Sutherland en Jeff Bridges (The Vanishing), Pete Postlethwaite (Crimetime) en John Hurt (The Commissioner). Evengoed regisseerde hij met succes amateurs in Red Desert Penitentiary. De opbrengst van die kleine film over filmmaken werd gebruikt om een theater in een Amerikaans gehucht te renoveren.
Ver voordat het in de mode raakte, begon Sluizer zijn films internationaal te (co)produceren. Daarnaast produceerde hij een dertigtal documentaires in opdracht, en werd hij ingehuurd om Werner Herzogs Fitzcarraldo uit het slop te trekken. De producent: "Er zijn heel wat projecten waar ik nee tegen heb gezegd. Ik voel wel dat het in ogen van derden een voordeel is dat ik zelf regisseer, en oog heb voor de onzekerheden van een regisseur. Als ik een beroep moet opgeven, is het ambachtsman in twijfels. Dat is de kern van waaruit ik functioneer."
Hoewel Sluizer in Amerika over een zekere status beschikt, zal zijn naam in eigen land bij een groot publiek niet automatisch een bel doen rinkelen. In tegenstelling tot Paul Verhoeven en Jan de Bont, heeft hij nooit onvoorwaardelijk voor een carrière in Hollywood gekozen. "Ik hecht aan – een bepaalde dosis – vrijheid van denken. Het hangt van je leeftijd en aanpassingsvermogen af in hoeverre je bereid bent om mee te gaan in de eisen van studio’s. Mijn grenzen heb ik al verlegd", zegt Sluizer. "Ik herinner me hoe Jan de Bont, cameraman voor Joâo, me ‘verweet’ dat ik te commercieel bezig was. Maar als ik nu naar Speed II kijk, zie ik één en al compromis, los van zijn vakmanschap. Je raakt daar in een systeem. Daar moet je tegen kunnen. Op zichzelf heb ik niets tegen grote films. Maar lang aan een film werken waaraan ik geen plezier beleef, is me de moeite niet meer waard. Daar ben ik te wijs en te oud voor."
Cruciale liefdesscènes
Zijn eerste en tot nog toe enige studiofilm is The Vanishing, geproduceerd door 20th Century Fox. Die remake van Spoorloos was naar internationale maatstaven geen hit, maar bracht in de bioscopen toch zo’n veertig miljoen dollar op, en minimaal hetzelfde voor de overige rechten. "Het is niet de flop die sommige critici er van proberen te maken. De eerste week videoverhuur in Amerika was goed voor 12,5 miljoen dollar. Toch iets meer dan de tachtig gulden die ik in Nederland voor Spoorloos heb ontvangen."
Sindsdien verloopt Sluizers carrière minder voorspoedig. De eerste film na zijn studio-avontuur was Crimetime – een indringende, inhoudelijk zwakke visie op het seriemoordenaarschap, vanuit het perspectief van een acteur die moorden naspeelt en zich steeds sterker met de dader identificeert. Het fenomeen was ten tijde van uitbreng al zo ver uitgemolken dat Sluizer op z’n minst een beroerde timing kan worden verweten. In Nederland werd Crimetime alleen op video uitgebracht.
En dat is wrang voor een cineast die na The Vanishing op weg leek naar een werk dat "de independent-hit van het jaar had kunnen worden". Maar zijn Amerikaans geproduceerde thriller Dark Blood, met River Phoenix en Judy Davis in de hoofdrollen, bleef onvoltooid. De film was bijna driekwart af toen River Phoenix stierf aan een overdosis heroïne. Een paar cruciale liefdesscènes tussen Phoenix en Davis ontbraken, de verzekering dekte de schade en Sluizer kon z’n wonden gaan likken.
"Ik breng van tijd tot tijd een bod uit op de rushes. Ze liggen nu in de kluis van de verzekeringsmaatschappij. Er is nog een klein geschil tussen bank en verzekering over onbetaalde advocatenkosten. Een geschil van niets, het gaat maar om 50.000 dollar, maar het sleept zich voort. Ik hoop het materiaal ooit te bemachtigen; het is een project waar mijn hart en ziel inzit. De locaties waren zeldzaam mooi, te ver weg van de bewoonde wereld. Mensen zeiden: je bent gek, het kan nooit. We zaten in een canyon. Als het begon te regenen veranderde het zand in een modderpoel. Dan kon geen auto, geen bulldozer meer bewegen. Alles zakte weg in de rotzooi, soms zat ik er tot mijn middel in. River was z’n beste rol aan het neerzetten. De intensiteit was uitzonderlijk. Je hebt acteurs die per take hetzelfde doen. Door zijn experimenten en mijn gepush, zijn er van veel scènes drie verschillende gespeelde takes. Ik liet de camera ook vaak voor de opnames draaien. Die ‘klaarstoom-momenten’ zijn bizar. Hoe ze gillen, met hun kop tegen de muur slaan – alles wat op dat moment nodig was om in de stemming te komen. En dat is interessant. Een speelfilm is er niet uit te halen, wel een uitzonderlijk document."
Robert Redford
Dying to Go Home, de film die na de eerste vertoning op het Nederlands Film Festival van vorig jaar deze maand in herziene versie zal worden uitgebracht, is gebaseerd op een scenario van een vriend, de Portugese regisseur Carlos da Silva. Sluizer tekende primair voor de productie, maar heeft ook een credit als co-regisseur. De ‘nostalgische komedie’ is met Nederlands en Portugees geld gefinancierd. En met een beetje hulp van Robert Redford, waarmee Sluizer vriendschappelijke betrekkingen onderhoudt.
In functie als directeur van het Sundance Institute schreef Redford een Speciale Aanbevelingsbrief aan het Portugese Filmfonds. Dat fonds had, aldus Sluizer, het script onder de aandacht van Redford gebracht tijdens een werkbezoek. De aanbeveling werd – ook in het licht van een mogelijke samenwerking met Sundance – serieus genomen en het script werd beloond met een miljoen gulden subsidie. Dat was wat veel, vond het Portugese parlement, die over deze kwestie prompt kamervragen stelde. "Het fonds heeft die aanbeveling verdedigd", zegt Sluizer. "En op die plek zitten nu overigens weer andere mensen."
Hoofdrolspelers in deze co-productie zijn de Portugese acteurs Diogo Infante en Maria d’Aires, met aan Nederlandse zijde Huub Stapel en Jack Wouterse. In de opening zien we hoe een Portugese immigrant om het leven komt – en vervolgens als geest verder leeft. Manuel Spirito Santo (sic) kent geen rust, omdat hij niet in zijn geboortedorp is begraven. Hij gaat op reis naar Portugal om hulp te zoeken bij zijn zus met wie hij, als ze slaapt, in haar droom kan communiceren. Op uitnodiging van de makkers waarmee Manuel een kroeg exploiteerde, vertrekt ze naar het verre Nederland. Da Silva/Sluizer werken toe naar een happy end, waarin liefde, lichte melancholie en hoop op een betere toekomst de sleutelwoorden zijn.
"Het is een film die in eerste instantie gedragen wordt door Carlos; hij is de inspiratiebron. Hij kwam met het idee; we hebben er veel over gesproken, maar er is wel een jaar of vier overheen gegaan tussen eerste contact en film. Het is geen film die ik zelf zo zou aanpakken, hoewel het natuurlijk ook mijn film is. Het duurde te lang voor de relatie tussen Maria en Jack aan bod kwam. In een hermontage hebben we het moment tussen haar aankomst in Nederland en het moment waarop ze beslist te blijven, naar elkaar toe getrokken."
Duitse deelstaten
De suggestie dat het lang uitgesponnen Portugese deel in de film zit vanwege het Portugese geld, wordt door Sluizer verworpen. "Die botsing tussen culturen is een verhaal dat Carlos aan het hart lag. En ik heb er zelf geen seconde over gedacht het verhaal naar de financiering toe te schrijven."
Een voorzichtige vergelijking met de spreekwoordelijke Duitse roadmovies, waarin de personages om subsidietechnische redenen van deelstaat naar deelstaat reizen – omdat de producent daar financiering heeft geregeld, en regels nu eenmaal vereisen dat het geld ter plekke wordt besteed – moet Sluizer eveneens weerspreken. Al roept die vergelijking wel herkenning op van het probleem. "Mijn nieuwste film The Commissioner is gedraaid met geld uit vier Duitse deelstaten. Het gevaar dat de wijze van financiering de kwaliteit van een film rechtstreeks beïnvloedt, is inderdaad reëel. Zo kreeg ik van Niedersachsen het verzoek om scènes die zich rond Downing Street 10 afspelen te verplaatsen naar Hannover. Dat heb ik geweigerd. Ik heb toen maar voorgesteld die locaties voor een paar miljoen na te bouwen. En gevraagd of ze wat meer geld wilden geven. Zo idioot functioneren regionale subsidiegevers. Het interesseert ze absoluut niet of een film goed wordt. Het interesseert ze enkel of je het geld in hun eigen gebied uitgeeft."
Voor Dying to Go Home heeft Sluizer overigens, zegt hij politiek, "tot ieders tevredenheid een methode gevonden om zonder compromis de gelden te besteden". Maar het Europese co-productiecircus, waarin hij al sinds 1979 meedraait, kan hem steeds minder bekoren. "Ik vind Europese co-producties absolute ondingen. Ze belemmeren je in je artistieke vrijheid. Als je de eisen niet brutaal aan je laars lapt of niet oneerlijk bent, kun je eigenlijk geen fatsoenlijke film maken. Talent is er in Europa genoeg, maar de eenheid tussen filminstanties ontbreekt."