Mike Figgis over zijn filmcarrière
‘Ik heb geleerd van de mangel van het studiosysteem’
Op veel manieren keert Mike Figgis terug naar zijn roots met Somebody Up There Likes Me, een documentaireportret van Rolling Stones-gitarist Ronnie Wood. De film combineert een liefde voor muziek, beeldende kunst en filosofie, de bouwstenen van Figgis’ carrière binnen en buiten Hollywood. “Ik werd geen regisseur omdat ik films wilde maken, maar omdat ik mijn experimenten met drama op nieuwe manieren wilde voortzetten.”
Mike Figgis is zelden zo druk geweest als nu, middenin een lockdown als gevolg van de globale COVID-19 pandemie. De 72-jarige Britse regisseur, muzikant, schrijver en kunstenaar geeft een dag lang telefonische interviews over zijn nieuwe muziekdocumentaire Somebody Up There Likes Me, waarin hij uitgebreid in gesprek gaat met Britse rocklegende Ronnie Wood (The Rolling Stones; Faces; The Birds).
Maar na de interviews is het over tot de orde van de dag: “Een uur oefenen op de trompet, vervolgens op het drumstel en de gitaar. Verder heb ik vijf gigantische harde schijven vol met onafgemaakte projecten die ik eindelijk weer oppak. Ik bekeek bijvoorbeeld het achter-de-schermenmateriaal van de opnames van Liebestraum (1991). Daarin zie ik hoe ik dertig jaar geleden als regisseur in Hollywood te werk ging.”
Parallelle projecten
Het is een ideaal moment om samen terug te blikken op een veelzijdige carrière die Figgis uit de ontluikende Britse muziekscene naar het wereldtoneel van Hollywood bracht – en uiteindelijk weer terug bij af, want de independent spirit van Europeaan Figgis viel niet goed in de commerciële Amerikaanse filmindustrie.
“Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in parallelle projecten,” zegt Figgis. “In Hollywood was daar geen tijd en ruimte voor. Het is een totaal andere wereld. Toen ik twintig jaar geleden terugkeerde naar Londen kon ik me dus weer focussen op allerlei zijsporen die gestrand waren. Ik pakte opnieuw mijn muziekprojecten en documentaireplannen op. Ik regisseerde een aflevering van de Martin Scorsese-serie The Blues (2003), over de invloed van bluesmuziek in het muzikale landschap van Engeland in de jaren zestig. Ik zie deze documentaire als een voortzetting daarvan.”
Figgis werd geboren in Noordwest-Engeland, maar groeide op in Nairobi, Kenia, en vervolgens in Newcastle. Zijn semi-autobiografische opus The Loss of Sexual Innocence (1993) toont de impact die de opkomende muziekscene in Newcastle had op zijn generatie. Jongeren uit de arbeidersklasse en studenten van kunstacademies combineerden invloeden uit performance art, filosofie, jazz, pop en blues in hun eigen vooruitstrevende versies van rockmuziek. Figgis deed dat in zijn freejazzformatie The People Band en in Gas Board, de eerste groep van latere Roxy Music-frontman Brian Ferry. In Somebody Up There Likes Me spart hij er op los met Ronnie Wood, die opgroeide in het zuiden van Engeland en een heel ander perspectief op Britse rockmuziek heeft.
Technologische ontwikkelingen
Figgis’ interesse in performance art en drama brachten hem ook naar de wereld van experimenteel theater, waar hij muziek kon combineren met andere vormen van spel. De weg richting film wees toen zichzelf: “Ik was eraan gewend geen geld te hebben en met niets iets te maken, maar ik kreeg ook interesse in technologische ontwikkelingen op het gebied van beeld, licht en geluid. Ik werd geen regisseur omdat ik zo nodig films wilde maken, maar omdat ik mijn experimenten op het gebied van drama op nieuwe manieren wilde voortzetten.”
Figgis maakte enkele experimentele films en waagde zich toen aan speelfilmdebuut Stormy Monday (1988) met grote rollen voor Sean Bean, muzikant Sting en Hollywoodsterren Tommy Lee Jones en Melanie Griffith. De film, een neonoir thriller over Amerikaanse culturele inmenging in het corrupte muzikale landschap van Noord-Engeland, flopte in het Verenigd Koninkrijk, maar bleek mede door de unieke invalshoek en sterke casting een succes in de Verenigde Staten. Het leidde tot nieuwe aanbiedingen voor Figgis.
Zijn doorbraak was de comeback van Richard Gere in misdaadthriller Internal Affairs (1990). “Ik begon aan die film met een combinatie van naïviteit en arrogantie”, zegt Figgis over zijn onverwachte succes. “Ik had geen idee wat ik deed, maar ik maakte een film die succesvol bleek en geld opleverde en daarna openden zich allerlei deuren voor mij. Ik dacht altijd dat Hollywood een onmogelijke plek was, maar verrassend genoeg ging voor mij alles als vanzelfsprekend.”
Desastreus
Uiteraard stapelden de problemen zich al snel op met Figgis’s drie volgende films, Liebestraum (1991), Mr. Jones (1993) en The Browning Version (1994). “Die waren in toenemende mate desastreus”, lacht Figgis nu. “Ik ging door de mangel van het studiosysteem, een zware periode in mijn leven waar ik echter veel van heb geleerd. Want elke keer dat er iets verschrikkelijk mis ging vroeg ik me af: waarom? Het kwam altijd neer op vertrouwen. Ik vroeg lef van mijn financiers om mijn intuïtie te volgen, maar dat vertrouwen ontbrak altijd.”
Leaving Las Vegas (1995), een noir gebaseerd op de autobiografische roman van de door een alcoholverslaving gekwelde auteur John O’Brien, was bedoeld als Figgis’ baldadige afscheidsfilm. Nicolas Cage en Elisabeth Shue vertolken de hoofdrol in deze destructieve, maar ook helende romance tussen een alcoholistische scenarioschrijver en een sekswerker. Opnieuw boekte Figgis onverwachts succes: hij werd genomineerd voor de Oscars voor Beste Regisseur en Bewerkt Scenario; Cage won die voor Beste Mannelijke Hoofdrol. “Zo bleef ik toch nog voor een paar films meer”, vertelt Figgis lachend. “Maar daar zat Timecode ook tussen, dus er is toch iets goeds van gekomen.”
Bevrijding
Wie de experimentele en excentrieke aard van Figgis echt wil begrijpen moet die film uit 2000 zien. Dankzij goedkope digitale camera’s die onafgebroken konden filmen, construeerde Figgis een viervoudige one shot film: het beeld van Timecode is in vier frames opgedeeld en in elk frame speelt zich een eigen verhaal af dat in één take is opgenomen. Figgis presenteerde de film destijds als utopische digitale bevrijding van het lineaire beeld. Nu we in lockdown allemaal wel eens gebruik maken van allerhande videobeldiensten is deze beeldtaal gemeengoed geworden: “We leven nu allemaal in Timecode.”
Figgis ziet de huidige lockdown als een mogelijke nieuwe stap in de digitale bevrijding die hij toen propageerde. “Een bekende filmproducent zei ooit tegen mij: ‘Het heet niet voor niets de filmindustrie, knoop dat in je oren.’ De lagere kosten van digitale technologie leken aan het begin van de 21ste eeuw een meer egalitair speelveld te creëren, maar Hollywood sloeg al snel van zich af dankzij flinke investeringen in veel duurdere films en waanzinnig kostbare technologie. Nu zijn we op een punt dat al hun dure spullen door de lockdown niet meer gebruikt mogen worden, want we kunnen op dit moment geen film maken met honderden mensen tegelijk. We leven nu allemaal in Timecode-modus, niet vanwege een organische esthetische ontwikkeling zoals ik voorspelde, maar uit noodzaak. Ik hoop oprecht dat het een aansporing is om nieuwe economische modellen op te zetten en individuele creativiteit en vrijheid weer voorop te stellen.”