Redactioneel – Juli/Augustus 2020
De Belgische filmsite Sabzian, vernoemd naar een personage uit Kiarostami’s Close Up, ziet zichzelf als in beweging. Eén voet op de grond, één in de lucht. Vanuit die positie, reflecterend op wat is en nieuwsgierig naar wat komt, stelt men vragen over cinema. Voor het derde jaar op rij vroeg Sabzian een filmmaker na te denken over De Staat van Cinema en dit keer was dat de Franse filmmaker Olivier Assayas. Zijn essay is sinds 26 juni op Sabzian.be te zien en te lezen.
Een van de punten waarop Assayas belandt is dit. ‘Terwijl men in andere tijden kon dromen van cinema als een utopie, lijkt de cinema mij volkomen dystopisch te zijn geworden en onder het mom van vermaak of witgekalkt in politieke correctheid en erg fletse goede bedoelingen gewijd te zijn aan het bestendigen en vleien van de meest conventionele emoties en de allerlaagste, idiote verlangens. Daarom moet cinema vandaag in wezen tegen de cinema gemaakt worden.’
Dit klinkt misschien negatief maar Assayas (zie de recensie van WASP Network) schrijft het vanuit een open, nieuwsgierige houding en een liefde voor de kunst waaraan hij zijn leven heeft gewijd. Een filmindustrie waarin de ruimte voor vragen en experiment steeds kleiner wordt en steeds maar weer dezelfde beperkte waarden worden herhaald, draait zichzelf, vreest hij, de nek om.
De vraag is: hoe wil de samenleving via z’n filmmakers de wereld laten zien? Hoe wil de samenleving naar de wereld kijken? Wil je een cinema die de rijkdom en complexiteit en mogelijkheden van de wereld laat zien? Of een cinema die simplificeert en herkauwt? Dat laatste is niet alleen een tandeloos compromis, zoals je dat bijvoorbeeld in grote Chinees-Amerikaanse coproducties ziet. Een cinema en, breder nog, een beeldcultuur die steeds maar weer dezelfde afstompende clichés herhaalt, is een gevaar. Eerst voor ons denken en vervolgens voor ons handelen.
Ooit waren die afstompende clichés bijvoorbeeld lompe racistische stereotypen (zie Dansplaining XL), maar film simplificeert op eindeloos veel manieren, in talloze keuzes die in scenario’s en op een set worden gemaakt. Assayas haalt als inspiratie de schilder David Hockney aan die het kubisme een cruciaal scharnierpunt in de schilderkunst noemt, ‘doordat de vermenigvuldiging van gezichtspunten in één enkel beeld brak met de traditionele perspectivische referentiepunten’. Men vond een nieuwe, open manier om naar een beeld te kijken.
Zo kun je nieuwe, open manieren vinden om naar mensen te kijken. Naar situaties. Naar de wereld. Die laten zien als open vragen en niet als gesloten antwoorden.
Maar, waarschuwt Assayas, met een steeds kleiner aantal bedrijven dat bepaalt wat er op onze schermen te zien zal zijn, wordt die open vraagstelling bedreigd. Netflix, bijvoorbeeld, investeert nu nog in gewaagde producties. Maar zal dat zo blijven, vraagt Assayas. Hij denkt van niet.
Dit is geen doemdenken. Assayas opent niet voor niets met: ‘Ik heb goed nieuws voor iedereen: de cinema zit in een crisis.’ (…) ‘Ik denk dat er geen ander, relevanter symptoom bestaat van de levenskracht van een kunst dan haar voortdurende ondervraging, in lijn met de voortdurende herformulering van onze wereld.’
Het is geen doemdenken maar het is wel tijd en noodzaak om onszelf deze vraag te stellen: welk venster op de wereld willen we?