Kenneth Mercken over Coureur

‘Ik moest sterk zijn, en macho en krachtig’

Hoe ver wil je gaan om de top te bereiken? In het semi-autobiografische Coureur verbeeldt de Vlaamse regisseur Kenneth Mercken de duistere aantrekkingskracht van de wielersport als een bedwelmende trip: “Het klinkt zot, maar wielrennen is extreem verslavend.”

Laten we vooropstellen: dit is geen gesprek over wielrennen, maar juist een interview over hoe je de wereld van de wielersport in beeld kan brengen. Vlaams regisseur Kenneth Mercken heeft lang geworsteld met dat proces, want hij is een product van deze wielerwereld. Hoe neem je als filmmaker dan de juiste afstand?

Merckens vader was een talentvol amateurrenner die net niet doorbrak. Een piepjonge Kenneth moest zijn droom dus waarmaken. Met zijn semi-autobiografische debuutfilm Coureur verbeeldt hij de vastberaden koers naar de top van Felix (Niels Willaerts), die uiteindelijk net niet wordt bereikt door te hoge verwachtingen, een haperend lichaam en schimmige omstandigheden die horen bij de rennerswereld. “Op een bepaald moment werd alles mij ook te veel”, vertelt Mercken tijdens het filmfestival van Rotterdam in bioscoop KINO. “Tijdens een autorit op weg naar mijn teamhuis besloot ik te stoppen en de filmschool te gaan doen.”

De film geeft een heel ander beeld van wielrennen dan het vogelperspectief dat we meestal zien bij tv-uitzendingen van de Tour de France. Hoe ziet u de wielersport? “Ik ben opgegroeid met de wedstrijden die mijn vader reed. Die wereld was het wilde westen. Het speelde zich af in de kleine dorpen van Wallonië. Daar werd rennen er met de paplepel ingegoten, maar zag ik ook het geweld en alcoholgebruik. Het was gevaarlijk, maar ook opwindend. Ik heb het donkere daarvan altijd gezien. Dat maakte de sport zo spannend voor mij.”

Uiteindelijk trad u in de voetsporen van uw vader. Die spanning tussen vader en zoon is in Coureur belangrijker dan het wielrennen. Waarom? “Hoofdpersonage Felix moet de droom van zijn vader waarmaken. Dat was ook wat ik voor mijn vader moest doen.”

Hoe uitte zich dat? “Toen hij besefte dat ik verder kwam in die sport dan hij, bespeurde ik op bepaalde momenten jaloezie.”

In de film wordt dat behoorlijk intens verbeeld. “Daarin is het intenser ja, haast vadermoord! Voor mij was het meer een broederstrijd. Ik moest sterk zijn, en macho en krachtig. Ik mocht niet zwak zijn. En dan kom je in een soort spiraal terecht. Je wilt sterker zijn, maar dat lukt niet, en dan doe je nog harder je best.”

Dat onafgebroken vallen en opstaan is ook waar Coureur over gaat. Heeft u dat zelf ook zo ervaren? “Ja, en daar ga je volledig in mee. Het is spannend en opwindend. Het klinkt zot, maar wielrennen is extreem verslavend. Je verliest de nodige afstand, je relativeringsvermogen. Het is 24 uur per dag slapen, eten, trainen. Alleen maar wielrennen.”

Die tunnelvisie hebben sommige regisseurs ook. “Maar als filmmaker moet je afstand bewaren. Daar heb ik enorm mee geworsteld.”

Door de autobiografische lading van Coureur? “Er is veel tijd voor nodig geweest om die afstand te vinden. Ik heb veel scenariolabs gedaan, onder andere in Turijn en bij Binger in Amsterdam. Op een bepaald moment zei een mentor: ‘Je praat weer over Kenneth, niet over Felix.’ In een eerste versie heette het hoofdpersonage ook nog Kenneth. Het was dus zeer anekdotisch.”

Wat moest u kwijt over dit verleden? “Voor mij is het belangrijk dat je als kijker ervaart hoe het is om in het hoofd van een wielrenner te zitten. Het is een tunnelvisie waar je niet meer uit raakt, waarvan je geen afstand meer kan nemen. Daarom moest de film voelen als een trip, waarin je fragmenten ziet van wat er zich achter de gesloten deuren afspeelt.”

Daar komt het chemische component van wielrennen – hormonen, doping en andere drugs – om de hoek kijken. “Op een gegeven moment wordt dat allemaal zo banaal. Het is een hellend vlak. Ik herinner me dat ik als twaalfjarige geen vitaminen wilde slikken. Ik was daar principieel tegen. Toen ik begon met magnesium inspuiten moest ik het echter zelf doen, want je kan niet om de dag naar de dokter. Dat was een heftig moment. De eerste keer dat ik iets inspoot voelde ik dat ik een stap had gezet, waarna ik niet meer terug kon. Je voelt: ik heb iets gedaan en ik fiets gelijk harder.”

Je gaat een grens over. “En dat geeft euforie. De film gaat over iemand die op zoek gaat naar zijn eigen grenzen en identiteit, die rebelleert tegen zijn vader en die ook letterlijk en figuurlijk die afstand zoekt. Alleen vindt hij die niet. Zijn vader blijft als een schaduw boven hem hangen. Hij wordt ook zoals zijn vader: hij wordt door hem geïnfecteerd.”

Een product van zijn omgeving. “Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Dat merk ik nu nog. Het blijft er nog inzitten. Mijn vader is heel trots dat ik deze film heb gemaakt, maar hij zal nog altijd trotser zijn als ik een wedstrijd rij.”