Coureur

Het schrikbewind van de wielerploeg

Geen betere sport voor het breed uitmeten van tragiek dan de wielersport. In Coureur belandt een jonge, talentvolle wielrenner in de ranzige wereld van doping, ploertige ploegbazen en matennaaiers.

Fijn, zo’n vader. Mathieu Vereecke is als amateurwielrenner (denk rondjes om de kerk) nooit doorgebroken en projecteert zijn frustratie en vooral tomeloze ambitie op zijn zoon Felix. Waar hij faalde, zal zijn zoon slagen. Wie wel eens een film over een vader-zoonrelatie heeft gezien, kan raden hoe dit afloopt.

De verhouding tussen Felix en zijn vader is de kern van Coureur, dat van binnenuit het wielermilieu schetst. Debuterend regisseur Kenneth Mercken is waarschijnlijk de enige filmmaker die de wielersport uit eigen ervaring kent, want voordat hij filmmaker werd, was hij een beloftevolle wielrenner. Veel in Coureur is gebaseerd op zijn ervaringen van zo’n twintig jaar geleden. Net als Felix was Mercken Belgisch kampioen bij de beloften en tekende hij een profcontract bij een Italiaanse ploeg. Een paar jaar later hield hij het vol walging voor gezien. Als zelfs maar de helft van de gebeurtenissen in Coureur waarheidsgetrouw zijn, dan is Merckens beslissing volkomen begrijpelijk. De sfeer in de Italiaanse wielerploeg waarin Felix terechtkomt, lijkt een kruising tussen een militair schrikbewind en een schoolkamp. De jonge coureurs zijn grondstof voor een meedogenloze wielerpraktijk, waarin om te winnen alles geoorloofd is. Het matennaaien is er tot hogere kunst verheven, evenals dopinggebruik.

Eenmaal in dit wereldje opgesloten draait Felix braaf mee in het ranzige circuit van bloeddoping en andere middelen. Het levert een geestige scène op als hij zich bij de begrafenis van zijn oom, die net als Felix’ vader een amateurwielrenner was, herinnert dat de overledene altijd zei dat wielrenners ‘iets speciaals’ in hun bloed hebben. Zijn oom bedoelde het ongetwijfeld anders, maar de kijker weet inmiddels wat dat speciale is.

Het is een van de weinige luchtgevende scènes in Coureur, dat een inktzwart beeld schetst van het wielermilieu. Daarin lijkt de film door te schieten. Niet om af te doen aan Merckens kennis van binnenuit, maar doordat hij in Coureur alleen de duistere, negatieve kant van het wielrennen benadrukt, is het onbegrijpelijk waarom Felix niet meteen al in het begin gillend uit de Italiaanse ploeg wegrent. De film portretteert hem als zo extreem naïef dat het ongeloofwaardig is. Daarbij helpt het niet dat debuterend acteur Niels Willaerts zich door de hele film beweegt als een nurkse binnenvetter, op wiens gezicht zelden een emotie is te zien.

Er hangt nog iets vreemds boven de film, namelijk de vraag in welke periode hij speelt. Er is geen tijdsaanduiding, wat suggereert dat hij in het heden speelt, maar dat is door het ontbreken van mobieltjes niet het geval. Het ranzige dopinggebruik doet vermoeden dat de film rond de eeuwwisseling speelt, de periode dat Merckens zelf op de fiets zat.

Het rauwe Coureur is geen perfecte film, maar het goede nieuws is dat met Merckens een filmmaker met lef is opgestaan, die liever de aanval zoekt dan midden in het peloton te blijven hangen.