Frans Weisz over Het leven is vurrukkulluk

'De film moest fris en springerig zijn, net als Camperts proza'

Frans Weisz op de set van Het leven is vurrukkulluk

Filmmaker Frans Weisz is een kind van de jaren zestig. Zijn langverwachte verfilming van Remco Camperts Het leven is vurrukkulluk lijkt daardoor als een liefdesverklaring aan die tijd. “Nu ik er zo op terugkijk is het alsof we collectief wakker werden.”

Frans Weisz is in zijn element. Thuis, pratend in een werkkamer van het grachtenpand dat hij sinds een jaar met zijn vrouw bewoont. Een ruim, statig pand, waarin kasten oude storyboards en videobanden verbergen en twee Gouden Kalveren in een hoekje verscholen staan. Deze ochtend hebben we het over van alles en de inmiddels bijna tachtigjarige Weisz vertelt energiek en vrijuit: over zijn carrière, de jaren zestig en zijn liefde voor Max Ophüls. Het ene moment verontschuldigt hij zich voor zijn chaotische verteltrant, om het volgende moment Orson Welles imiterend op te springen of glimlachend te vertellen over die keer dat hij lunchte naast Elizabeth Taylor en Richard Burton in de kantine van filmstudio Cinecittà.

Weisz (1938) heeft alle reden om blij te zijn. Want na meer dan vijftig jaar ziet hij op 25 januari zijn droomproject eindelijk in première gaan: de verfilming van Remco Camperts roman Het leven is vurrukkulluk (1961) waarin kunstenaarsvrienden Boelie en Mees een lome zondagmiddag doorbrengen met hun muze-meisje Panda. In 1964 had dit zijn regiedebuut moeten zijn, maar een failliete producent gooide roet in het eten. Dat debuut werd vervolgens de nouvelle vague-film Het gangstermeisje (1966). Later scoorde Weisz publiekssuccessen met De inbreker (1972) en Rooie Sien (1975) en artistieke met onder andere het kunstenaarsportret Charlotte (1981) en de familiefilm Finn (2015).

Energie
"Toen Remco’s boek uitkwam, keerde ik net uit Rome terug waar ik twee jaar bij het Centro Sperimentale di Cinematografia film had gestudeerd", herinnert Weisz zich de oorspronkelijke inspiratie. "Ik zat vol energie en was klaar om de wereld te laten zien hoe dat moest: films maken. Overal zag je dat verlangen bij jonge filmers: we wilden dingen maken die ertoe deden, en op een nieuwe en moderne manier. De vernieuwende films van de Nouvelle Vague inspireerden ons enorm en Provo zette Amsterdam in die tijd met hun happenings op zijn kop. Ook uit Remco’s schrijven sprak die energie."

In Het leven is vurrukkulluk vangt Campert de tijdsgeest van het naoorlogse, jonge Amsterdam. Een tijd waarin het gevoel heerst dat alles anders moet en de jeugdcultuur zich steeds nadrukkelijker aandient. Pleiners en Dijkers eisen de vrijheid om te doen wat ze willen en wringen zich los van dogma’s van de kerk, hun ouders en de burgerlijke moraal. Ook in de kunsten gaan de conventies radicaal op de schop: het Stedelijk Museum organiseert de Dylaby-tentoonstelling waarin je kunst gewoon mag aanraken, Godard en Truffaut vernieuwen in Frankrijk de uitgebluste filmtaal en Campert en z’n Vijftigers beschrijven die energieke wereld voor het eerst in een passend modern jargon.

Weisz: "Campert beschreef in zijn roman eigenlijk als eerste zo nadrukkelijk dat gevoel. Levenslustig, en ook bang voor een van boven opgelegde toekomst. We wilden vrij zijn, levenskunstenaars. Nu ik er zo op terugkijk is het alsof we collectief wakker werden. Niet dat ik er helemaal in meeging hoor. Kijk, ik liep bijvoorbeeld niet gedrogeerd door Amsterdam ofzo, maar ik heb het wel allemaal gezien: de Leidseplein-jeugd, de happenings. Uit nieuwsgierigheid ben ik nog bij de opheffing van Provo wezen kijken in het Vondelpark. Heel inspirerend en dat vind ik nog steeds."

Zondagmiddagdroom
Inspiratie werd obsessie en elk decennium probeerde Weisz de verfilming met een nieuw duo in de Boelie en Mees-rollen weer van de grond te krijgen. "Koot en Bie, Bram en Freek, Alex van Warmerdam en Jim van der Woude. Allemaal populaire namen, maar nooit kreeg ik het geld bij elkaar. Uiteindelijk belde Matthijs van Heijningen me een paar jaar terug. Hij had de rechten gekocht, of ik nog interesse had? Natuurlijk! En ik wist ook al waar ik daarvoor telkens de mist in ging: die Boelie en Mees moesten niet op de voorgrond, Panda is eigenlijk de heldin. Wie herinnert zich uit Truffauts Jules et Jim bijvoorbeeld nog die twee knapen die om Jeanne Moreau streden? Precies!"

Voor een project met zo’n lange en turbulente voorgeschiedenis is Het leven is vurrukkulluk een opvallend losse en avontuurlijke film. Bijna alsof scenarist Theo Nijland zijn structuur al in de jaren zestig had uitgedacht. Een onbevangen, slenterende vertelling, waarin Boelie en Mees (nu gespeeld door Frans’ zoon Géza Weisz en Reinout Scholten van Aschat) zich samen met muze Panda (Romy Lauwers) door een wereld begeven die zowel zwart-wit als in kleur is én waarin heden en verleden letterlijk in elkaar opgaan.

"Over dat laatste hebben we lang nagedacht: de roman is te veel een tijdsbeeld om naar het nu te vertalen, maar als historisch document vond ik te gezapig. De film moest fris en springerig zijn, net als Remco’s proza." Om die reden begeven Boelie, Mees en Panda, en al die andere Campert-personages, zich in de jaren zestig, terwijl de wereld om hun heen in de tegenwoordige tijd leeft. Wie Camperts roman op die manier herleest, ontdekt ook meteen de droomachtige kwaliteit van de jaren zestig. Het leven krijgt de kwaliteit van een kunstwerk, een lome dag in het Vondelpark wordt bijna straattheater. Wie het leven vurrukkulluk wenst, ziet de regenwolken verdwijnen en wie zich gelukkig voelt, barst in zingen uit.

Dat dit gevoel nog altijd aanspreekt, blijkt ook wel uit het feit dat hoofdrolspelers Reinout Scholten van Aschat en Géza Weisz het boek zelf al ontdekt hadden tijdens de Nederland Leest-campagne in 2011 en er uit zichzelf al mee aan de slag wilden gaan. Daarbij weet Weisz ook te vertellen dat Het gangstermeisje ("ik kan het zelf inmiddels niet meer zien!") de meest uitgeleende film is op de Nederlandse Filmacademie. "Dat jonge filmmakers die film nog steeds ontdekken vind ik geweldig. De Nederlandse Nouvelle Vague waren we toen, hè. Er hing een energie in de lucht, die we met onze camera’s alleen maar hoefden te vangen. Dat spreekt nog steeds aan blijkbaar."