Christian Petzold over Barbara

'De DDR was anders dan Noord-Korea'

Christian Petzold en Nina Hoss op de set van Barbara

De beste Duitse regisseur van dit moment? Het zou zomaar Christian Petzold kunnen zijn. Zijn thrillerachtige films, vaak opgebouwd rond de intense Nina Hoss, koppelen altijd filmische kwaliteiten aan maatschappelijke relevantie. “Barbara gaat over mensen die hun infectie door het systeem proberen kwijt te raken.”

“Wij kennen elkaar toch? Volgens mij hadden we het de laatste keer over Avro’s Toppop Discoshow!” Christian Petzold (1960) heeft een goed geheugen. Die laatste keer was alweer vier jaar geleden, toen zijn voortreffelijke Jerichow op het filmfestival van Venetië in première ging. “Mijn ouders woonden in de grensstreek met Nederland, iedereen daar keek naar Toppop! Nederland is een leuk land.” En dat dit leuke land nooit de moeite heeft genomen een van zijn zes speelfilms serieus in de bioscopen te brengen, ach het zij zo. “De Hollandse cinema kom je ook niet tegen in de Duitse theaters. Een film als Wolfsbergen was toch echt heel bijzonder, maar wij hebben hem niet te zien gekregen. Ganz brutal.”

In Barbara laat u uw genuanceerde blik gaan over Oost-Duitsland, dat langzaam vervagende collectieve trauma. Kunnen we stellen dat de DDR uit het Duitse bewustzijn aan het wegzakken is? “Ja, en dat is ook de reden waarom ik de film wilde maken. Mijn ouders waren vluchtelingen uit de DDR. Ze wilden eigenlijk naar Amerika, hadden een romantisch beeld op basis van James Dean en Lucky Strike. Tegelijk hadden ze enorme heimwee naar de DDR. Een heimwee die niet alleen betrekking had op het landschap, maar ook naar iets dat niet kapitalistisch was. Die tweestrijd vind ik interessant. Toen ik in 2001 met Nina Hoss een film in Wittenberge draaide, merkte ik dat die regio niet de beelden onderschrijft die wij ons van de DDR voorstellen. Je weet wel, de catalogus van indrukken als militaire parades, portretten van Erich Honecker en mensen op de Muur. ‘Mr. Gorbatchov, tear down this wall!’ Ik ben me gaan verdiepen in de DDR-literatuur die langzaam beschikbaar komt. Zoals de roman van Werner Bräunig, Rummelplatz, waarin oorlogsveteranen, antifascisten en arbeiders een land proberen op te bouwen dat niet nationalistisch of imperialistisch is. Dat mislukt vanaf de eerste seconde. Men ontdekt dat Duitsland niet alleen gerund werd door nazi’s maar ook door bureaucraten. De strijd om een nieuw land op te bouwen, en tegelijkertijd door de apparatchiks de weg versperd te worden, daar gaat dat boek over. En daar moest mijn film over gaan. Ik wilde daar nieuwe beelden voor zien te vinden. Cinema is een onderzoeksinstrument.”

De film begint met een vrouw die in haar hoofd al in het buitenland vertoeft. “Je ziet vaak dat zo iemand zich al heeft afgesloten. In ieder die vertrekt zit de rouw van weggaan. Barbara wil deze rouw niet toelaten, ze wil geen enkel gevoel toelaten om de kracht te hebben om weg te kunnen gaan. Het is die rouw die je tegenhoudt: de meeste mensen verlaten hun familie dan ook niet. Interessant is dat Barbara in haar spraak en hardheid dingen heeft overgenomen die de Stasi tijdens hun verhoren met haar hebben gebruikt. Als zij met André in de auto zit, praat ze alsof ze van de politie is. Ze heeft de spraak van het systeem overgenomen om zich te kunnen beschermen. Ze heeft zich geïnfecteerd, en de film gaat over mensen die hun infectie proberen kwijt te raken.”

Mooi van het André-personage is dat hij weliswaar sympathiek overkomt, maar tegelijk niet volledig te vertrouwen is. “Ja, dat was heel belangrijk. Het wantrouwen, de angst die het systeem oproept. In goedkope televisiefilms is de liefdespartner altijd rein, wijs en onschuldig, met daar tegenover een kwaadaardige systeem van gehate, boosaardige mannen. Dat is veel te simpel. Het systeem staat niet los van ons, het zit in ons, onze taal, onze ‘biopolitik’. Daarom moet de liefde tussen Barbara en André ook doordrenkt zijn van wantrouwen. In liefde kan men ook wantrouwen. Mijn zoon had drie weken verkering toen zijn meisje gevraagd had of hij van haar hield. ‘Wat moet ik doen?’ vroeg hij mij. Ik zei: ‘Zeg niet dat je van haar houdt, maar hou die spanning vast.’ In liefdesrelaties is macht allesbepalend. Wie zich openstelt is zwak, en kan vernietigd worden.”

Het landschap in uw film is fraai en dreigend tegelijk. “Lang dacht men dat de DDR zoiets was als Noord-Korea. Het is er koud, men heeft niets te eten en iedereen ziet er ongezond uit want er zijn geen sinaasappels. Het Westen is Technicolor, met frisse huidskleuren en geschoren oksels. In het oosten hebben ze van die grote bossen onder hun armen. Je ziet dat zelfs bij Hitchcock, in Torn Curtain, of in The Spy Who Came In from the Cold. Dat beeld klopt natuurlijk niet. Ik ben veel in de DDR geweest, en het groen was er even mooi, het water even aangenaam om in te zwemmen. Ik wilde juist laten zien dat het er ondanks het gevaar ook schoonheid was.”

Dit is de vijfde speelfilm met Nina Hoss sinds 2001: wat is er veranderd door de jaren heen? “Een hogere intensiteit: we praten veel meer met elkaar. Voor mij is het zo dat wanneer ik haar voor me zie in een rol, het altijd als iemand is die nergens bij hoort. Ze heeft geen aarding. Ik zie haar nooit als buurvrouw of huisvrouw, altijd als iemand waar eenzaamheid aan kleeft. Dat maakt haar voor mijn soort cinema een buitengewoon dankbare actrice. Het is als Burt Lancaster in The Killers: er hangt wat omheen, die rouw wellicht. Ik krijg dat er niet uit en dat wil ik ook helemaal niet. ”

Eigenlijk als Tilda Swinton. En net zo goed. “Ik kan het alleen maar met je eens zijn.”