Ali Abbasi over Gräns

'Een entertainende western over slavernij bereikt meer dan een saaie preek’

Ali Abbasi

Met zijn tweede speelfilm Gräns toont de Iraans-Zweedse regisseur Ali Abbasi zich een vaardig evenwichtskunstenaar op het slappe koord van het magisch-realisme. ‘We probeerden steeds te blijven denken: hoe zou dit er in de realiteit uitzien?’

Ja, ok, Gräns heeft fantasy-elementen. En ja, hij vertaalt een aloude Scandinavische mythe, met onmenselijke wezens die zich onder ons bevinden, naar het heden. Maar regisseur Ali Abbasi heeft zijn tweede speelfilm zelf nooit als een genrefilm gezien. “Ik ben ook geen fan van genrewerk, niet in de film en niet in de literatuur”, vertelt hij via Skype. “Bovendien: als je het hebt over Oorlog en vrede begin je toch ook niet met de vraag welk genre het eigenlijk is? Het is meer iets dat de markt nodig heeft; ik doe mijn eigen ding. Maar ik vind het wel belangrijk om verhalen te vertellen die het dagelijks leven ontstijgen.”

Dat doet hij zeker in dit magisch-realistische verhaal over de timide grenswacht Tina, die ontdekt dat ze misschien meer in haar mars heeft dan het afsnuffelen van smokkelaars en illegale immigranten. De film won op het afgelopen filmfestival van Cannes de hoofdprijs in de tweede competitie Un Certain Regard – een zeldzaamheid voor films die horror- en fantasy-elementen gebruiken. “Het belangrijkste voor mij was om ervoor te zorgen dat het geen veelkoppig monster zou worden. Er zit zo veel in – een horrorverhaal, een coming-of-age-verhaal, een liefdesverhaal, een misdaadverhaal. Het had een heel slechte goulash kunnen worden. We hebben heel veel aandacht besteed aan die balans: er is fantasy, maar de toon moet consistent en realistisch blijven.”

Geen zesde zintuig
Gräns is gebaseerd op een kortverhaal van auteur John Ajvide Lindqvist, die zich tien jaar geleden internationaal voor het voetlicht plaatste dankzij Let the Right One In – ook al zo’n genrefilm-die-geen-genrefilm-is. “Die film was voor mij destijds een verademing”, vertelt Abbasi. “De Scandinavische films die toen werden gemaakt waren óf keiharde arthouse, óf vreselijk slechte commerciële films met geen enkele ambitie of vernieuwingsdrang. En toen kwam Let the Right One In – te mainstream om arthouse te kunnen noemen, maar toch artistiek en gelaagd.”

Toen Abbasi na het succes van zijn speelfilmdebuut Shelley (2016) de kans kreeg een tweede film te maken, benaderde hij Lindqvist. Die stuurde hem enkele korte verhalen op, en Gräns sprong er voor de regisseur direct uit. “Het leek me heel lastig te verfilmen, en juist daardoor voelde ik de verantwoordelijkheid om het zelf te doen. Het korte verhaal heeft niet veel plot, weinig achtergrond of context en een heel open einde; het draait volledig om haar gevoel.”

Bij de bewerking, die hij schreef samen met collega Isabella Eklöf en Lindqvist zelf, was de uitdaging om het verhaal vlees op de botten te geven en concreter te maken, vertelt Abbasi. “Het enorme verschil tussen een boek en een film is dat je alles echt moet creëren en het geloofwaardig moet maken. Ik wilde respectvol naar het verhaal zijn, maar van te veel respect voor John wordt de film niet beter. In het verhaal heeft Tina bijvoorbeeld een zesde zintuig; wij maakten daar een versterkt reukvermogen van, omdat het net iets dichter ligt bij wat we in het echt kennen. We probeerden steeds te blijven denken: hoe zou dit er in de realiteit uitzien? Welke voorbeelden hiervoor kennen we in de bestaande natuur? Zo gauw je dat loslaat, gaat het publiek het merken. Misschien kunnen ze het niet onder woorden brengen, maar ze voelen direct dat er iets mis is.”

Baby’s verkopen
Een ander element dat Abbasi toevoegde, is een plotlijn rond een pedofilienetwerk. Bij sommige critici schoot die verhaallijn in de periferie van de film in het verkeerde keelgat. “Als ik een film had willen maken over migratie, of over pedofilie, dan had ik dat wel direct gedaan. Ik snap wel dat mensen erover struikelen als je zulke grote onderwerpen in de zijlijnen van je film plaatst. Toch was het voor mij belangrijk om deze lijnen in de film te verweven, omdat ze voortkomen uit het centrale gegeven. In de oude mythes waarnaar we verwijzen, verkopen de fantastische wezens hun baby’s aan de mensheid. Dus hoe ziet dat er in het heden uit? Wie zijn hun klanten? Het was niet onze opzet het gruwelijk of horrorachtig te maken, maar het verhaal dwong zijn eigen logica af.”

Ook de verwijzing naar migratie ligt inderdaad voor de hand, zeker als je weet dat Abbasi zelf in Iran is geboren en als twintiger naar Europa kwam. “Natúúrlijk wilden we daar iets over zeggen”, beaamt de regisseur. “Maar het moest er niet te dik bovenop liggen. Met een entertainende western over slavernij bereik je veel meer dan met een saaie preek waarin je hetzelfde zegt. Dus die thema’s zitten er zeker in – een minderheid zijn, een outsider zijn. Maar het moest niet te zwaar op de hand worden.”

Toch sluit Abbasi niet uit dat zijn volgende film een meer direct politiek onderwerp zal hebben. “We leven in het tijdperk-Trump. Misschien kunnen we ons niet meer verschuilen achter te veel allegorieën of metaforen. Als je echt ergens iets over wil zeggen, dient de metafoor alleen een nut onder een zeer strikt regime waar je niet vrijuit kunt spreken. Dan moet je door de achterdeur. Maar ik merk dat ik op dit moment in mijn leven directer politiek stelling wil nemen. Al weet ik nog niet precies hoe ik dat naar een film kan vertalen. Ik ben geen activist en ik ben er niet in geïnteresseerd om pamfletfilms te maken. De kracht van cinema is voor mij dat het iets kan zeggen over het enorme gebied van ons onderbewustzijn. Dus zelfs als ik een politieke film zou maken, zou ik nog steeds een magisch-realistische aanpak kiezen. Als tiener heb ik hele bergen Latijns-Amerkaanse magisch-realistische literatuur verslonden. Enorm politiek geladen boeken, maar geplaatst in een fantastische wereld. Dat is de richting die me aantrekt.”