The Other Side of the Wind

Lange neus naar Hollywood

Het is bijna té perfect: Orson Welles’ eindelijk voltooide The Other Side of the Wind draait om een filmmaker die zijn laatste film niet af kan maken. De satirische wervelwind lijkt op weinig anders dat Welles maakte en draagt tegelijk onmiskenbaar zijn stempel.

2018 kan de boeken in als het jaar van de eindelijk uitgekomen filmdromen. Terry Gilliam mocht eindelijk zijn The Man Who Killed Don Quichote maken, na decennialange vergeefse of gedoemde pogingen. Op Orson Welles’ The Other Side of the Wind was het nog langer wachten. De opnames voor de film vonden al tussen 1970 en 1976 plaats, maar Welles leverde bij leven nooit een volledige montage af, en vervolgens raakte het materiaal eindeloos verwikkeld in juridisch geharrewar.

De twee films hebben veel gemeen. Beide spelen zich af in de filmindustrie en tonen een morbide fascinatie voor de duistere kanten van ‘the business of show’. Beide hebben de manische energie van een koortsdroom. Beide verweven hun moeizame ontstaansgeschiedenis expliciet in het werk zelf. En voor beide geldt wat ik eerder schreef over Gilliams film: het zijn niet de beste films van deze makers, maar waarschijnlijk toch hun meesterwerken.

Bullebak
De nooit afgemaakte film The Other Side of the Wind draait om de moeilijkheden van een regisseur, Jake Hannaford (John Huston), om zijn eigen film af te maken. De opnamen van die Antonioni-achtige film-in-de-film, die ook de titel The Other Side of the Wind draagt, zijn hopeloos vastgelopen. Hoofdrolspeler John Dale (Robert Random) is kwaad weggelopen van de manipulaties van de bullebakkende Hannaford, en de studio weigert verdere budgetoverschrijdingen te financieren. Op zijn eigen verjaardagsfeest hoopt Hannaford alsnog het benodigde geld binnen te halen. Maar wat zijn comeback had moeten worden, blijkt zijn onvoltooide zwanenzang: een voice-over aan het begin van de film vermeldt al dat Hannaford aan het eind van de avond bij een auto-ongeluk om zal komen.

Die voice-over zou eigenlijk door Welles zelf worden gesproken, maar de tekst werd nooit door hem opgenomen. In de uiteindelijk afgemaakte versie horen we de stem van Peter Bogdanovich, de grootste en meest hardnekkige voorvechter van het afmaken van Welles’ laatste film. Bogdanovich speelt zelf ook een van de hoofdrollen in The Other Side of the Wind, als Brooks Otterlake, een schrijver en regisseur die begon als biograaf en protegée van Hannaford maar inmiddels zijn leermeester is voorbijgestreefd.

Die relatie spiegelt de echte relatie tussen Welles en Bogdanovich – ten tijde van het maken van deze film woonde Welles enkele jaren bij Bogdanovich in huis, en de jongere ‘movie brat’ investeerde persoonlijk 500.000 dollar in de film. Ook die machtsoverdracht van het oude Hollywood naar de jonge honden van wat de geschiedenis in is gegaan als New Hollywood staat centraal in The Other Side of the Wind. De figuur van Hannaford is geïnspireerd door macho-regisseurs uit de vroege jaren van de cinema, en door schrijver Ernest Hemingway (Welles begon kort na diens dood in 1961 aan het scenario voor de film), en draagt overduidelijk ook trekjes van Welles zelf – al heeft hij altijd volgehouden dat de film niet autobiografisch is.

Hannaford komt uit de oude wereld, net als acteur/regisseur John Huston die hem speelt, en hij wordt omringd door een entourage van andere spelers uit die op dat moment al vervlogen tijden. Meewarig kijken ze toe hoe de jonge generatie in hun hielen bijt – naast Bogdanovich duiken onder meer Claude Chabrol en Dennis Hopper op in bijrollen. Welles is in feite de perfecte brug tussen die twee: hij maakte zijn debuut Citizen Kane (1941) in de gouden jaren van het oude Hollywood, maar positioneerde zichzelf vervolgens zodanig als outsider dat hij voor de jonge anti-studiogeneratie een held en rolmodel kon worden.

Overal camera’s
Met The Other Side of the Wind trekt Welles uiteindelijk naar beide groepen een lange neus. Scherp satirisch zet Welles Hannaford, de maker van pretentieuze shots vol existentiële leegtes, weg als een mastodont die de bel van de jeugdige tegencultuur heeft gehoord maar geen idee heeft waar de klepel zit. Die jongere generatie is op zijn beurt een school piranha’s die meedogenloos alles kaalvreet. Wie weet zou Welles erom kunnen gniffelen dat zijn laatste film nu uitkomt bij de streamingdienst Netflix, het bedrijf dat zo vrolijk blijft zagen aan de poten van die hele filmwereld die hij in de film zo scherp op de hak neemt.

De beeldschone composities van de film-in-de-film steken uiteindelijk bleekjes af tegen de ondoordringbare maar hyperenergieke berg aan chaos die Welles eromheen creëert. Hannaford heeft op zijn verjaardagsfeest tientallen filmstudenten, journalisten en documentairemakers uitgenodigd, en velen van hen hebben camera’s meegenomen. De nietsontziende wervelwind van Welles’ vertelling is (zowel in de film als in het echt) bijeen geknipt uit zo’n honderd uur materiaal op verschillende dragers: 35mm en 16mm, kleur en zwart-wit. Zo’n drie kwartier van de film werd al door Welles zelf gemonteerd, de rest is nu nauwgezet voltooid op basis van zijn aantekeningen. De doelbewuste chaos wordt alleen maar versterkt doordat Welles de film noodgedwongen in horten en stoten opnam gedurende een periode van zes jaar, en acteurs soms van het ene op het andere shot zichtbaar verouderen.

Het feest vol camera’s moet destijds bedoeld zijn als satirische uitvergroting van de televisiemaatschappij. Veertig jaar later kijkt het vooral als een accu­rate voorspelling van onze hedendaagse permanente surveillancemaatschappij. Ook ruim dertig jaar na zijn dood blijkt Welles nog altijd zijn tijd vooruit.