Alberto De Michele over The Last Ride of the Wolves

‘Het is te mooi om waar te zijn, maar ook te mooi om nep te zijn’

Alberto De Michele

Het kunstenaarschap van de Italiaans-Nederlandse regisseur Alberto De Michele lijkt onlosmakelijk verbonden met het criminele leven van zijn vader. Na zijn voor een Tiger Award genomineerde kortfilm I lupi (2011) vat De Michele dat misdadigersbestaan met
The Last Ride of the Wolves in een hybride documentaire, die ook het spanningsveld tussen feit en fictie opzoekt. “Als je met dieven werkt, moet je overal goed over nadenken.”

Eigenlijk zijn kunstenaars, schrijvers, regisseurs en journalisten ook een soort boeven: ze ontfutselen beroepsmatig verhalen uit hun omgeving. Wie dat accepteert, boort een nieuwe laag aan tijdens het kijken naar The Last Ride of the Wolves, het speelfilmdebuut van Alberto De Michele (1980).

Want is jatten niet precies wat deze Italiaans-Nederlandse regisseur doet wanneer hij het levensverhaal van zijn vader, een Italiaanse dief en gokverslaafde die nog één laatste roof wil doen, met zijn camera vastlegt? De morele dilemma’s stapelen zich al gauw op. Wat is erger, een overval plegen of die overval willen filmen?

Het is één van de vele kanten die deze fascinerende hybride documentaire je opslingert. Een hele andere kant is de vraag: wat geeft De Michele met zijn film terug? Die vraag is simpeler te beantwoorden, omdat The Last Ride of the Wolves op een verfrissende manier de clichés van de misdaadfilm doorboort. Dit is geen glamoureuze ­heist movie met A-sterren, zoevende camerabewegingen en swingende muziek. Een overval beramen is hier grotendeels saai en administratief werk dat vooral het geduld op de proef stelt.

De Michele speelt weliswaar met het fictionele scenario van een overval plegen, maar geeft je er de realiteit voor terug. Het is een spannende constructie voor een film, want waar loopt feit over in fictie, en andersom? En hoe ben je, als relatief beginnende regisseur, zulke complexe situaties de baas wanneer je met echte criminelen een misdaad plant? Tijdens IFFR, waar The Last Ride of the Wolves in wereldpremière ging, reflecteerde de regisseur op de intieme, complexe en fascinerende relatie die hij heeft met het onderwerp van zijn eerste lange film.

Met de korte film I lupi (The Wolves, 2011) ging je in op hetzelfde onderwerp: jouw vader en zijn bende, ‘de wolven’. Waarom dacht je bijna tien jaar later: hier zit nog een film in? “Ik had toen eigenlijk maar een klein deel uitgelicht van de wolven. Toen al had ik het gevoel dat ik hier ook een lange film over kon maken. Maar welke vorm dat zou krijgen, wist ik nog niet. Ik had de personages en de setting, maar ik had nog geen verhaal. In die tien jaar ben ik meer betrokken geweest bij het werk van mijn vader, waarbij ik een meer zichtbare positie in nam dan bij het maken van I lupi. Dat zie je terug in mijn werk.”

Hoe zie je die ontwikkeling op esthetisch niveau? I lupi is één al mist, nevel en duister, terwijl The Last Ride of the Wolves wat droger en zakelijker is. Je toont vooral de alledaagse aspecten van misdaad, zoals in de auto zitten en wachten. “Ik moest een code zien te vinden om deze film te maken, een beeldende code om dit verhaal mee te benaderen. I lupi gíng ook over de mist. Hier gaat het eigenlijk over een dubbele roof: van de hoofdpersonages en van mij. Zo kwam ik uit op perspectieven die het gevoel geven dat je dit eigenlijk niet mag zien. Een beetje het perspectief van de spion dus. Want toen ik deze film begon, had ik een nog veel gekker idee: om de voorbereidingen van de roof stiekem te filmen. Toen dacht ik: hoe ga ik dat doen? Uiteraard door verborgen camera’s te plaatsen. Daardoor realiseerde ik me wat de visuele code van de film moest worden.”

Hoe gingen jouw vader en de wolven om met die code? In hoeverre waren ze zich ervan bewust dat ze een versie van zichzelf aan het spelen waren? “Zodra je met echte mensen gaat werken, moet je overal goed over nadenken. Zeker als je met dieven werkt. Een belangrijk punt was dat een deel van mijn crew Nederlands was, waaronder cameraman Ton Peters. Dit is mijn eerste film, dus er waren momenten waarop ik niet zo goed wist wat ik aan het doen was. Het was belangrijk dat zij die twijfels niet konden horen. Daarnaast liet ik de wolven nooit ver van tevoren weten wat we gingen doen. Per dag kregen ze te horen wat er ging gebeuren. Je wilt namelijk niet dat ze er zelf rare elementen bij gaan halen, of ineens met maskers of wat dan ook op de set verschijnen. Ik heb ze, zeg maar, binnen de lijntjes gehouden. Dat was de modus operandi om hen zo puur mogelijk te laten spelen.”

Over I lupi zei je ooit dat je de film maakte vanuit een antropologische interesse. Is die interesse onlosmakelijk met je vader verbonden? Wat nou als hij geen crimineel was, maar een heel ander beroep had? “Wat zou Max Verstappen zijn geweest als zijn vader geen coureur was… Ik ben blij dat ik zelf niet in de criminaliteit ben gestapt, maar dat ik kunst als mijn wapen ben gaan gebruiken. Ik was ongeveer tien toen ik met mijn moeder naar Nederland verhuisde. Mijn ouders gingen scheiden en plots woonde ik in de Noordoostpolder. Pas toen ik elke zomer terug ging naar mijn vader begon de fascinatie: ik stapte uit het vliegtuig en wandelde een film in. Wat hij mij heeft gegeven, niet alleen als dief maar ook als gokverslaafde, is een drang naar adrenaline. Die zoektocht haal ik uit mijn kunst, bijvoorbeeld door een huurmoordenaar te volgen of te filmen bij een illegale paardenrace. Zulke ervaringen zijn mijn equivalent van die twee seconden voordat het balletje in de gleuf van het roulettewiel valt. Gaan we winnen of gaan we verliezen? Je zou kunnen zeggen, het is te mooi om waar te zijn, maar het is ook te mooi om nep te zijn.”

Als je deze wereld dan vanuit jouw kunst benadert, zie je dat proces dan als een deconstructie of een recreatie? “Eerder als een zoektocht. Door mijn achtergrond kan ik in bepaalde obscure werelden infiltreren met een insider’s view. Met elk werk komt de vraag wel terug: waarom ben ik er zo tot aangetrokken? Ik stuitte ooit op een geweldige metafoor. Aan het begin van de vorige eeuw was de Mona Lisa gestolen. Toen zijn er bijna meer mensen naar de lege plek gaan kijken, dan naar het schilderij toen het er nog hing. Het is een prachtig schilderij natuurlijk, maar het is pas echt bekend geworden nadat het gestolen werd. Wat deden die mensen toen ze naar die lege plek keken? Ze bedachten er een verhaal bij: wie heeft het? Hoe is het gestolen? Dat vind ik er fascinerend aan: de afwezigheid, het gat na de misdaad, en hoe dat een verhaal in jouw hoofd kan openen.”

Is binnen die metafoor dezelfde rol weggelegd voor de kunstenaar als voor de crimineel? Zijn beide onlosmakelijk verbonden met het roven van iets? “Absoluut. De modus operandi van een crimineel en een kunstenaar komen heel dicht bij elkaar. Beide leven buiten de samenleving in een zelfgecreëerde realiteit. Bovendien: heb je ooit meegemaakt dat je een film hebt gekeken en dat je dacht: dit was zo slecht, niemand geeft mij die twee uur van mijn leven terug. Als je er zo naar kijkt, is kunst ook een vorm van stelen. Je steelt aandacht, je steelt tijd en misschien geef je er ook iets voor terug. Misschien ook niet. Misschien wordt je zonder broek en zonder portemonnee achtergelaten, maar die roof kan je juist ook een ervaring rijker maken. Dus ja, het is het is een dunne lijn.”

De titel The Last Ride of the Wolves suggereert ook een soort einde van een tijdperk. Heb je met deze film een punt gezet achter de criminele carrière van jouw vader? “Absoluut. Ik zie het ook echt als een laatste rit met mijn vader, want dat is het ook. Wat ik echt mooi vind, is zijn antwoord toen ik hem vroeg wat hij van de film vond. Hij zei: ik heb alles vergokt in mijn leven. We waren ooit rijk en ik ben alles kwijtgeraakt. Nu heb ik slechts een pensioentje, maar ik heb tenminste iets achtergelaten met deze film.”