The Last Ride of the Wolves

Klinische kijk op kunst van het roven

The Last Ride of the Wolves

In het intrigerende The Last Ride of the Wolves zet een Italiaanse beroepscrimineel zijn laatste roofoverval in de steigers. Filmmaker Alberto De Michele speelt in zijn op waargebeurde verhalen gebaseerde speelfilmdebuut lustig met feit en fictie.

Een misdadiger op leeftijd wil nog één keer triomferen en met een grootse overval zijn pensioen veilig stellen. Een geldtransport dat in de nachtelijke uurtjes een route aflegt door het Noord-Italiaanse achterland is het doel. Twaalf miljoen euro kan er geoogst worden, maar dan moet er wel eerst ‘zaaigeld’ worden geïnd. Want voor zo’n majestueuze operatie heb je auto’s, wapens, een schuilplek en een dekmantel nodig. De voorbereiding van de overval in The Last Ride of the Wolves is een zakelijke investering met—als de onderneming slaagt—een ongekende winst.

Het speelfilmdebuut van Alberto De Michele, een alumnus van de Rietveldacademie, is deels gebaseerd op het schimmige misdaadverleden van zijn vader Pasquale waar hij eerder al de korte film I lupi (2011) over maakte. In The Last Ride of the Wolves speelt vaderlief de man aan het roer en zijn zoon diens chauffeur. De temperamentvolle Italiaan slaat de handen ineen met een groep kermisexploitanten die zichzelf ‘De Wolven’ noemt. Zij zullen de overval uitvoeren.

De Michele verheft in The Last Ride of the Wolves roven tot een kunst. Een kunst die zo goed als ontdaan is van romantiek. De film voelt vanaf de openingsscène als een klinische blik op misdaad, die doet denken aan het werk van Robert Bresson in films als L’argent (1983). De plaats van handeling, een grauw, zielloos Italië, doet denken aan Mateo Garrone’s Dogman (2018). Ook de personages zijn eerder grijze muizen dan woeste wolven. Het zijn mannen die geenszins beantwoorden aan de clichés uit maffiafilms. Ze ogen alledaags en hun werk beschouwen ze als vanzelfsprekend.

Hierdoor voelt The Last Ride of the Wolves realistisch en oprecht. Of zoals De Michele het zelf treffend formuleert in de persmap van de film: ‘Het komt erop neer dat ik verhalen van andere dieven steel en deze voor mijn eigen doeleinden gebruik’. Saillant is dat de sappige anekdotes die Pasquale in de film terloops vertelt—zoals over seks in een koelcel—wél weer doen denken aan welbekende verbeeldingen van de georganiseerde misdaad. Of een van de levenswijsheden die hij deelt: “Je moet altijd een acteur zijn als je met foute lui praat, maar je moet oppassen met leugens.”

Die zin is de film in een notendop, want wat is echt en wat is verzonnen? Wanneer wordt er geacteerd? En aan het eind rijst de vraag: wie berooft wie?