Christo: Walking on Water en The Man Who Stole Banksy

We willen meer zien dan de grommende kunstenaar

Christo: Walking on Water

De kunstdocumentaire is in opmars, maar veel films in die aanzwellende stroom zeggen niets wezenlijks over hun onderwerp. Een geslaagde kunstdocumentaire moet verder gaan dan de camera richten op de ploeterende kunstenaar, en zelf een beetje kunst zijn.

Christo is een lichtontvlambare mopperkont met wie het vreselijk werken is. Toch doen velen dat graag. Ze gaan tot het gaatje om de plannen te verwezenlijken van de kunstenaar die beroemd werd met het inpakken van de Duitse Reichstag, de kust van Australië en eilanden in de buurt van Miami. Dat blijkt uit Christo: Walking on Water.

In deze documentaire volgt de Bulgaarse regisseur Andrei Paounov zijn landgenoot als die goudgele wandelpaden aanlegt over het Noord-Italiaanse Iseomeer. We zien de kunstenaar in zijn Parijse atelier schetsen maken voor The Floating Piers, zoals het project heet. Christo snauwt en gromt als zijn medewerkers niet een-twee-drie het gewenste materiaal leveren en vervloekt de computers waar hij niet mee overweg kan. Ook op locatie gaat het sputteren en stampvoeten door, nu vooral veroorzaakt door onvoorspelbaar weer en lokale bureaucraten die het werk bemoeilijken.

Deel van de fascinatie voor Christo’s werk zit in de omvang en de tijdelijkheid ervan. Zijn inpakkunst is megalomaan maar tegelijkertijd flinterdun – het is een huid die het landschap ingrijpend verandert maar die zelf ook weer verdwijnt. Er zit iets fundamenteel nutteloos in al die arbeid die nodig is om duizenden meters stof aan te brengen – en weer te verwijderen.

Het is die arbeid waar Christo: Walking on Water zich op richt. De film brengt de logistieke achterkant van het kunstbedrijf in beeld en laat en passant ‘de mens achter de kunstenaar’ zien. Waar het echter aan ontbreekt is het idee achter de kunst zelf. Paounov is zo gespitst op het wie en hoe dat hij vergeet te vragen naar het waarom en waartoe. Er wordt geen enkele poging gedaan The Floating Piers in de context van Christo’s een halve eeuw omspannende oeuvre te plaatsen. Er wordt hem niet gevraagd naar zijn motivatie. Er zijn zelfs geen experts die als talking heads of voice-over een kader scheppen.

Het dichtst bij enige vorm van inhoudelijke verdieping komt Christo als hij tijdens een persconferentie dreigt het hele project stil te leggen als de lokale overheden niet snel optreden tegen de ongecontroleerde toestroom van bezoekers. “Het gaat om het scherper ervaren van de ruimte en de elementen”, stelt hij. Maar veel meer wordt niet geboden. En de camera weet de goudkleurige paden onvoldoende in beeld te brengen om ze echt te beleven en mogelijke betekenissen uit het werk zelf te destilleren.

Plot is plat
Christo: Walking on Water is onderdeel van een recent aanzwellende stroom van kunstdocumentaires. Dat al die filmmakers hun aandacht richten op kunstenaars en hun werk is ergens wel te begrijpen. Goede kunst prikkelt op een dwingende manier en zet aan tot nadenken, speculeren, voortborduren, ageren, twijfelen. Een dankbaar onderwerp dus. Maar veel regisseurs blijven, net als Paounov, steken in een vorm van veredelde verslaglegging waarbij ouderwets wordt vastgehouden aan iets wat op een plot lijkt.

In Het oneindige zoeken (2018) is dat het levensverhaal van tekenaar M.C. Escher. Aan de hand van zijn brieven en dagboekfragmenten worden we door zijn leven geloodst. Alsof zijn grensoverschrijdende verhuizingen, kennismaking met exotische culturen en interactie met specifieke personen de sleutel bieden tot een beter begrip van zijn kunst. Maar de biografische aanpak werkt niet. We komen te weten waar Escher bepaalde invloeden opdeed maar niet waarom juist deze hun sporen achterlieten in zijn werk, dat geometrische zoekplaatjes koppelt aan pseudo-mythologie. Met het animeren van Eschers tekeningen proberen de documentairemakers de kunst invoelbaar te maken maar die toevoeging heeft de platheid van een koffiemok in een museumwinkel.

Whodunnit
In plaats van het complete kunstenaarsleven van Armando te willen vangen, richten de makers van Het voorval (2018) zich op een biografisch detail: een jongen die tijdens de Tweede Wereldoorlog een Duitse soldaat doodsteekt nadat hij in het nachtelijk bos is aangehouden. Het incident komt meerdere malen terug in het literaire werk van Armando, wiens schilder- en beeldhouwkunst ook bol staat van de oorlogssymboliek. De makers van de documentaire willen bewijzen dat Armando zelf de jongen in kwestie was. Daarmee reduceren ze iedere ambitie tot kunstduiding die ze bij aanvang misschien hadden, tot het niveau van een whodunnit. De film eindigt als een leeglopende ballon als Armando stug zijn mond houdt. Het is overigens zeer de vraag of een onthulling ook maar iets zinnigs had toegevoegd aan ons begrip van zijn kunst.

De human-interest-invalshoek levert in het geval van kunstdocumentaires doorgaans geen meerwaarde op. Wie wel eens een kunstenaarsbiografie leest, weet dat de interessantste kunstenaars vaak doodsaaie levens leiden. Kunst maken is taai en vergt eindeloos denken, kijken, een kleine handeling, weer denken, kijken en die handeling weer ongedaan maken. De betekenis en impact van kunst speelt zich af op een ander niveau dan leven en maken. Wie dat wil laten zien, moet zijn camera richten op iets anders dan de ploeterende kunstenaar.

Dubbele moord
Kunstdocumentaires zijn tot op zekere hoogte vergelijkbaar met kunstkritiek. Alleen een beschrijving is niet genoeg, er moet ook analyse inzitten, duiding en een oordeel. En dat geldt voor kunstdocumentaires misschien nog wel sterker dan voor geschreven recensies. Een tekstuele beschrijving bevat vaak een inherent waardeoordeel, puur door de keuze van woorden. In de vertaling van beeld naar taal wordt er automatisch iets toegevoegd. Maar film ligt dichter bij de beeldende kunst, put uit dezelfde visuele traditie als de schilderkunst, en moet dus meer doen om voorbij een een-op-eenconversie te komen. Om boven de vertaling van beeld naar beeld uit te komen is een bepaalde mate van verbeelding nodig.

Dat betekent niet dat kunstdocumentaires meteen tot het domein van de fictie zijn veroordeeld. De onvolprezen serie Hollandse meesters in de 21ste eeuw, gratis online te zien, heeft een aanpak die journalistiek kan worden genoemd. De wisselende regisseurs hanteren verschillende stijlen maar de kunstenaarsportretten bevatten iedere keer ruwweg dezelfde ingrediënten: uitspraken van de kunstenaar, beelden uit het atelier, de omgeving of onderwerpen waar de kunstenaar door is geïnspireerd en muziek voor de sfeer. Na een kwartier heb je echt het idee iets beter te begrijpen waarom een bepaald werk is gemaakt en in ieder geval uit welke koker het komt.

Beter nog is het als een kunstdocumentaire dieper graaft en de maker niet alleen reageert op zijn onderwerp maar zelf zijn invalshoek en aanpak bepaalt. Een dergelijke autonomie wordt in The End of Fear (2018) aan de dag gelegd door Barbara Visser, niet toevallig zelf beeldend kunstenaar. Het onderwerp van de film is de misdadig slechte restauratie van Barnett Newmans wereldberoemde schilderij Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue nadat het door een vandaal is bewerkt met een mes. Een dubbele moord, noemt Visser het. Die woordkeuze lijkt weer een plotmatige aanpak in te luiden, maar doet dat niet. Het is juist de opmaat voor vragen die voorbij de nieuwsfeiten gaan, voorbij ook van wat er in beeld wordt gebracht. Wat maakt een kunstwerk authentiek en op welk moment houdt het op zichzelf te zijn? Waar zit de kracht van Newmans kleurvlakken nou precies in? En is die kracht te reproduceren?

De ezel van Banksy
Goede kunstdocumentaires hoeven zich overigens niet te beperken tot werken en kunstenaars uit de geaccepteerde canon. Dat bewijst The Man Who Stole Banksy. In zijn net uitgebrachte documentaire vestigt Marco Proserpio de aandacht op het werk van Banksy. Meer precies: op de muurschilderingen die de Britse street artist in 2007 op de afscheidingsmuur in Bethlehem zette. Een breed contingent graffitikunstenaars volgde zijn voorbeeld en hun werk wordt gezien als steun voor de Palestijnse zaak. De lokale bevolking voelde zich echter beledigd door Banksy’s afbeelding van een Israëlische soldaat die de identiteitspapieren van een ezel inspecteert.

The Man Who Stole Banksy

Het verhaal wordt verteld in hoog tempo, met passende beats en het donkerbruine stemgeluid van Iggy Pop op de geluidsband. Na een sprong van een paar jaar verschuift het perspectief naar een lokale taxichauffeur die een bevriend zakenman op het kunstwerk attendeert. De Banksy wordt uit de muur gehakt en naar de veiling gebracht. En vanaf dat moment struikelen de interessante, uiterst relevante vragen over elkaar heen. Want is street art niet per definitie tijdelijk en primair bedoeld voor de straat? En is het niet een typisch staaltje neokolonialisme om ze naar het Westen te verschepen? Of moeten de muurschilderingen worden beschermd en geconserveerd, vergelijkbaar met archeologische vondsten in oorlogsgebieden? Maar hoe is het werk ook in de toekomst nog te authentiseren – zeker aangezien de anoniem opererende Banksy dat niet kan of zal doen? En wat betekent dat voor de waarde, zowel monetair als kunsthistorisch?

The Man Who Stole Banksy is niet de eerste documentaire met ’s werelds beroemdste graffitikunstenaar in de hoofdrol. Exit Through the Gift Shop (2010) is gebaseerd op het beeldmateriaal dat werd geschoten door een Franse fan en wannabe maar later door Banksy zelf werd gemonteerd tot een film over de plotselinge roem van zijn epigoon. De kritiek op de door hypes gedreven kunstmarkt ligt er dik bovenop.
Na de première van Exit Through the Gift Shop suggereerden meerdere critici dat we hier te maken hadden met een hoax. Het zou een mockumentary zijn, passend in het oeuvre van de kunstenaar die in oktober vorig jaar nog een miljoenenschilderij door de papierversnipperaar haalde tijdens een veiling. Maar misschien is het juist een geslaagde kunstdocumentaire omdat hij meer kunst is dan conventionele documentaire. De film vertelt immers meer dan één verhaal, is ambigu van betekenis en roept meer vragen op dan antwoorden. Daarmee raak je wel zo’n beetje aan de kern van kunst.