Voorjaarsoverleg 2013

Het verdriet van Nederland

De Vlaamse film is hot. Met jaloezie kijken Nederlandse filmmakers naar de Zuiderburen. Hoe doen ze het toch? Waar blijven de Nederlandse Helaasheid der dingen en Rundskop? Maken Vlamingen inderdaad andere films dan Nederlanders? Die vraag legden we voor aan Nederlandse adviseurs van het Vlaamse Audiovisueel Fonds, die aan beide zijden van de grens hebben gekeken. Over eigenzinnigheid, Provost, risico’s en eenheidsworst.

Eindelijk een Nederlandse film in de hoofdcompetitie van Cannes! Maar is Alex van Warmerdam niet al jaren de witte raaf van de Hollandse laaglanden? Waarom komen er uit Vlaanderen rauwe, compromisloze films als Ex drummer, Rundskop en De helaasheid der dingen? Die de grim en de grauw van het leven bij de lurven pakken om die vervolgens met vaten zwarte grappen weg te spoelen? De Nederlandse adviseurs van het Vlaamse Audiovisueel Fonds (VAF) vertellen wat hen is opgevallen aan weerszijden van de grens.

Eenheidsworst
Jeroen Beker (producent, o.a. Zwartboek, Shanghai Trance, Alles is liefde, coproducent De helaasheid der dingen): “Typerend voor de Vlaamse film is de ontzettende eigenzinnigheid. In Nederland hoor ik te veel: ‘Ik wil een film maken omdat ik dat leuk vind.’ Dat is niet genoeg. Het moet beginnen met een enorme drive.
“In Nederland krijgen studenten aan de Filmacademie geld om een eindexamenfilm te maken. In België moeten ze daarvoor een lening afsluiten, zo hoog als hun studieschuld: zo’n 10.000 à 15.000 euro.”

Petra Goedings (producent, o.a. Blind, &Me, coproducent Dossier K.): “Studenten aan de Nederlandse Filmacademie zijn vaak erg jong en alles is veel schoolser. Dat begint al met al die wedstrijdjes rond eindexamenfilms, waarvan er maar twee of drie worden bejubeld en het experiment niet wordt toegejuicht. Alleen de beste mag door. Daardoor zijn studenten bang uit de bocht te vliegen, met brave projecten als gevolg.”

Richard van Oosterhout (cameraman, o.a. Guernsey, Little Black Spiders, &Me): “Het Nederlandse filmlandschap is te beschermend, betuttelend, in zichzelf gekeerd. ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Ik had een keer een vreemde onenigheid met een hoofddocent van de Filmacademie toen ik werk van Nicolas Provost liet zien. Het is namelijk superinteressant wat die met filmtaal doet. Maar dat had volgens deze docent niks met film van doen. Als je opvattingen zo beperkt zijn, haal je overal de scherpe kanten af en wordt het eenheidsworst.”

Grillige kinderen
Robert Alberdingk Thijm (scenarist, o.a. Dunya & Desie, Steekspel, A’dam – E.V.A.): “In Vlaanderen bestaat het vertrouwen dat een maker iets te vertellen heeft. Het hoeft niet meteen een af idee te zijn, het mag ook mislukken. In Nederland worden makers gezien als grillige kinderen die geholpen moeten worden door heel verstandige mensen.
“Nederlandse speelfilms zijn vaak veredelde kinderfilms over óf hele gekke mensen, óf mensen die zich aan moeten passen. Bijna alles gaat over hoe je je tot een ander verhoudt, en dan ook nog maatschappelijk geëngageerd. Maar een verhaal over levensvragen, over mensen die worstelen met het leven — zoals in Rundskop — dat vinden we ongemakkelijk. Dat wordt meteen in de arthouse-hoek gedrukt, ook wat distributie en recensies betreft. Bij de Vlamingen vindt het grote publiek The Broken Circle Breakdown geweldig. Bij ons Verliefd op Ibiza. Het verdacht maken van cultuur is alleen in Nederland aan de hand. Nou, daar mogen we trots op zijn. Elk land krijgt de films die het verdient.”

Richard van Oosterhout: “Er wordt bij het VAF op een veel diversere manier naar projecten gekeken dan bij het Filmfonds. Ik zat afgelopen jaar in de Gouden Kalverenjury van het Nederlands Film Festival, heb tussen de 35 en 40 speelfilms gezien. Daarvan was meer dan de helft een jeugdfilm. Dat kwam je gewoon je strot uit: ze gaan allemaal over kinderen die doodgaan of een ouder die doodgaat of al dood is. Waarom zoveel films maken met hetzelfde basisidee? Er wordt in Nederland te benauwd gedacht: we zijn goed in jeugdfilms, dus moeten we daarmee blijven scoren. Scenaristen houden daar rekening mee. Wel goed vind ik dat er in Nederland nu meer genrefilms worden gemaakt, waar het voorheen vooral drama was. Hopelijk brengt dat meer diversiteit met zich mee.”

Jeroen Beker: “Er is in Nederland nu een nieuw beoordelingssysteem [met intendanten in plaats van adviescommissies, red.] dat de beoordelaars veel persoonlijke vrijheid geeft. Maar dat moet dan wel goed uitpakken. De toegang tot die beoordelaars wordt steeds bureaucratischer. Er zijn inmiddels zoveel regeltjes dat het beperkend werkt. In België bestaat meer speelruimte.”

Prikkelen
Petra Goedings: “In Nederland was het advies veel specifieker en dwingender over wat er anders moest aan het script, aan de hand van een vast stramien beoordelingspunten: premisse, hoofdstructuur, plot, dat soort dingen. Voor de vraag of je wel een plot nodig hebt, is daardoor al minder ruimte. En je geeft indirect aan dat je de waarheid in pacht hebt, dus gaan aanvragers hun script aanpassen en opnieuw indienen.
“In Vlaanderen wordt adviseurs gevraagd om drie argumenten te geven waarom een film wel of geen geld moet krijgen. Ze vellen geen waardeoordeel over de kwaliteit van het project; zeggen alleen: dit vinden we interessant of niet. Niet elk personage hoeft psychologisch te worden uitgelegd. Het wordt juist fascinerend gevonden wanneer karakters dingen doen die je niet begrijpt. Dat prikkelt, is spannend. Men is nieuwsgierig naar de vorm en het idee van de maker in plaats van ‘voldoet het allemaal wel aan de eisen uit het standaard scenarioboekje?’ Dat resulteert in minder middle of the road-films.”

Richard van Oosterhout: “Als er een scenario is, wordt daar geld bij gezocht. Zo gaat het in het buitenland. In Nederland is het andersom. Een totaal idiote manier van denken. Het bedrag is negen van de tien keer hetzelfde: 1 à 1,5 miljoen: het plafond van wat je in Nederland kan ophalen, en daar gaat iedereen voor. Waarom niet een film van twee ton gemaakt en één van tien miljoen? Dat levert ook weer verscheidenheid op.
“Producenten kunnen in Nederland zoveel filmplannen indienen als ze willen: daar krijgen ze dan overheidsgeld voor, voor alle stadia van ontwikkeling. Als ze uiteindelijk in de productiefase belanden, hebben zij hun geld al verdiend. Er is niet veel drive om méér van het papier te maken.
“Wat mij opvalt, is dat Nederlandse scenario’s heel vaak nog niet klaar zijn. Dat zie je aan het eindproduct. Verhaallijnen kloppen niet, zijn niet af, karakters zijn slecht uitgewerkt waardoor hoofdpersonen de hele film een soort bijfiguren blijven. De oorzaak: zo snel mogelijk het subsidietraject ingaan om zeker te zijn dat er geld voor komt. Dat kun je het Filmfonds ook kwalijk nemen: die laten het project alvast de preproductiefase ingaan, zonder dat de mankementen echt worden opgelost. Als er eenmaal productiegeld is, vraagt niemand zich nog af: is het wel goed genoeg? In Vlaanderen word je daar veel harder op afgerekend.”

Luie scenarioschrijvers
Petra Goedings: “Ik was bij de nieuwjaarsborrel van het Netwerk Scenarioschrijvers waar de intendanten hun nieuwe beleid kwamen toelichten. Die willen meer geld geven aan minder projecten. De schrijvers reageerden met grote verbolgenheid dat het hen er niet om gaat dat er zoveel mogelijk wordt gemaakt, maar dat er zoveel mogelijk wordt geschreven. Ik was heftig gechoqueerd door dat gebrek aan ambitie.
“Nederlandse scenaristen vind ik vaak een beetje lui. Ze doen weinig research, er is weinig interesse om iets helemaal tot op de bodem uit te zoeken, op een paar goede, ervaren schrijvers na. We hebben schrijvers nodig met meer nieuwsgierigheid en lef.”

Richard van Oosterhout: “Als ik al die Nederlandse films zie van het afgelopen jaar, heeft de vorm vaak niets met de inhoud te maken. Er wordt gewoon geregisseerd wat er in het script staat. Jantje zegt eerst dit, dan zegt Pietje dat. Geen setting die iets met het verhaal van doen heeft, geen art direction of camerastandpunten die interessant zijn. Een zwaar dramatisch verhaal met een hoofdpersoon die een hele zware ziekte heeft, krijgt een Disney-zuurstokken-kleuren setting in Amsterdam-Zuid. Als contrast kan dat misschien nog wel werken, maar dat wordt helemaal niet uitgespeeld. Als ik word gebeld, krijg ik eerst te horen met welke camera ze willen werken, pas daarna wordt het script opgestuurd. Er wordt veel te veel over techniek gesproken; voor de inhoud is te weinig aandacht.”

Petra Goedings: “Een paar jaar terug is er binnen de Filmproducenten Nederland een onderzoekje gedaan waaruit bleek dat er in tien jaar tijd aan 550 verschillende schrijvers geld is gegeven door het Filmfonds. De inzet was: laat er heel veel schrijven, dan blijven er uiteindelijk een paar goeie over. Relatief veel mensen kregen zo een eerste schrijfkans, maar verdwenen weer. Een visie ontbrak op hoe je de vertaalslag maakt naar een tweede, derde film.”

Erwin Houtenbrink (oud-programmeur International Film Festival Rotterdam): “Anders dan in Vlaanderen bestaat in Nederland een cultuur waarbij je debutanten prijst. Maar een derde tot en met zesde film van de grond krijgen valt niet mee; dan gaan de meesten tv-werk maken of boeken verfilmen. Regisseurs worden niet gestimuleerd om door te gaan, ook omdat de financiering daarvoor ontbreekt. Bij het VAF is budgettair een onderscheid gemaakt tussen beginnende filmmakers en mensen die verder zijn; die potten zijn gelijk verdeeld.”

Jeroen Beker: “Wat mij opviel, is dat in België het VAF zegt: ‘Puur commerciële films vinden wij niet onze taak. Ga dat geld maar uit de markt halen.’ De Vlaamse speelfilm gebaseerd op de populaire tv-serie F.C. De Kampioenen is zo bijvoorbeeld doorverwezen. Daarmee ontlast je het budget in culturele zin.”

Kijkcijferterreur
Erwin Houtenbrink: “Dat de Vlaamse film vaak net iets origineler is, komt denk ik ook doordat ze veel meer geënt zijn op lokale culturen. In Nederland domineert de Randstad. De Vlaamse film is wereldcinema en vindt zijn distributieplek doorgaans bij uitstek in het internationale festivalcircuit. Dat komt omdat de Belgen film als uniek medium serieuzer nemen, projecten indienen die puur gericht zijn op de bioscoop. In Nederland zijn speelfilms veel meer coproducties in samenwerking met tv. Omroepdramaturgen, die vaak nogal in formules denken, hebben te veel invloed.”

Richard van Oosterhout: “Ik merk dat Nederland een eiland is geworden. Als je de jaaroogst ziet, lijkt het alsof Nederlandse makers alleen maar elkaars werk zien. Er bestaat amper nog verschil tussen de tv- en speelfilmwereld. De kijkcijferterreur is heel heftig. Zo kreeg ik eens te horen dat nachtscènes net zo licht als dagscènes moesten zijn, omdat de meeste kijkers anders afhaken. Dat omroepen en fondsen zo denken is één ding, maar wij als makers kunnen ons niet achter politici verschuilen. We moeten ons afvragen: wat zouden we nou eens écht willen vertellen?”


Op woensdag 12 juni 2013 om 20.30 uur organiseert Het Ketelhuis in Amsterdam i.s.m. de Filmkrant Het voorjaarsoverleg. Dit keer over de vraag: Wat hebben de Belgen wat wij niet hebben? Met: VAF-directeur Pierre Drouot, regisseur/producent Koen Mortier (Ex Drummer, 22 mei), producent Dries Phlypo (Aanrijding in Moscou, Adem), producent Tomas Leyers (En waar de sterre bleef stille staan, Blue Bird) en cameraman Richard van Oosterhout (Guernsey, Little Black Spiders, &Me).