Drie films van Shinji Sômai

Crossover voordat het hip was

Moving

In Japan wordt hij ook 23 jaar na zijn dood nog op handen gedragen, maar buiten zijn thuisland is Shinji Sômai (1948-2001) weinig bekend. Onterecht, tonen Moving (1993) en twee oudere films die Eye Filmmuseum vertoont.

Het openingsshot van P.P. Rider (Shonben raidâ, 1983) heeft al meteen zo’n beetje alles. Het is de oudste van de drie films van de onterecht obscure Japanse filmmaker Shinji Sômai (1948-2001) die Eye Filmmuseum deze maand alsnog vertoont, naast Typhoon Club (Taifû kurabu, 1985) en Moving (Ohikkoshi, 1993) – die laatste wordt ook landelijk uitgebracht.

Afgaand op deze drie films, bevat dat ene shot uit Sômai’s derde speelfilm misschien wel zijn oeuvre (van dertien speelfilms in totaal) in een notendop. Om te beginnen is het een lang shot – dik zeven minuten – waarin de camera over een muurtje klimt, langs een zwembad vol tieners dwaalt, door wat bosjes duikt, door brommerchaos op een plein laveert en ten slotte de kidnapping gadeslaat die de plot in gang brengt.

Lange shots zouden uitgroeien tot Sômai’s handelsmerk. Net als films rond jonge hoofdpersonen; zeven van zijn dertien films draaien om kinderen of tieners, gefilmd met jonge acteurs aan wie Sômai zeer subtiel spel ontlokt.

Vervolgens: het plezier, de uitgelatenheid van schoolkinderen aan het begin van de zomervakantie – een gevoel dat in alle drie de films heerst. Net als de wreedheid die daardoorheen prikt, de terloopse tirannie van tieners zonder volwassen toezicht. De jongen die wordt gekidnapt is de grootste pestkop en de drie hoofdpersonen van de film gaan hem niet zoeken omdat ze hem willen redden, maar omdat ze zélf nog een appeltje met hem te schillen hebben.

Typhoon Club

En dan is er nog het water, alomtegenwoordig in Sômai’s films. Specifieker: de watergrens. Bruggen, rivierbeddingen, een strandje aan een meer. En zwembaden dus. Net niet erin, bijna ten onder, op die precaire rand balanceren Sômai’s personages.

En soms gaan ze eroverheen. Typhoon Club, de hardvochtigste van de drie films en volgens kenners Sômai’s meesterwerk, opent net als P.P. Rider met een groep tieners aan een zwembad. De uitbundigheid is hier nog groter, er wordt halfnaakt gedanst op popliedjes, voordat de wreedheid nog harder inbreekt als een jongen halfdood uit het water wordt gevist. De film, waarin enkele scholieren tijdens een tropische storm een nacht lang schuilen in hun schoolgebouw, voelt als een kruising tussen tijdgenoten The Breakfast Club (1985) en Blue Velvet (1986).

Ik noemde Sômai ‘onterecht obscuur’, maar dat geldt eigenlijk alleen buiten Japan. In zijn thuisland was hij, voor zijn plotselinge dood aan kanker op 53-jarige leeftijd, een van de meest succesvolle en invloedrijke makers van zijn generatie. Een generatie makers die in de jaren tachtig en negentig hun carrières bouwden op de assen van het ingestorte Japanse studiosysteem, terwijl televisie en videoclips ondertussen de industrie overnamen.

Sômai werkte voor (wat er over was van) de klassieke studio’s, maar ook voor tv-maatschappijen en onafhankelijke producenten, behendig laverend tussen al die uitersten. Misschien verklaart dat ook meteen waarom hij buiten Japan nooit echt naam maakte, ondanks incidenteel succes op Europese festivals. In de tijd voordat de ‘crossover-film’ een modeterm werd, was zijn werk te commercieel voor de arthousewereld en te arty en dwars voor een commerciële release in het Westen.

P.P. Rider

Het verklaart in ieder geval waarom zijn werk nu moeilijk verkrijgbaar is, ook in Japan, want de rechten liggen bij tientallen verschillende partijen – alleen Typhoon Club en Sômai’s vroege succes Sailor Suit and Machine Gun (1981), waarin een tienermeisje de baas wordt van een yakuza-bende, zijn verkrijgbaar op blu-ray.

Het is al met al niet verwonderlijk dat Moving Sômai’s grootste internationale succes werd, met onder meer een selectie voor het Un Certain Regard-programma in Cannes. Het scheidingsdrama is, misschien omdat hoofdpersoon Ren iets jonger is dan de tieners in de andere films, net iets lieflijker.

Een kinderlijke onschuld overheerst de film, die toont hoe Ren haar nieuwe leven vormgeeft nadat haar ouders uit elkaar zijn gegaan. Toch zouden de meeste andere makers zijn teruggedeinsd voor een scène zoals die waarin Rens moeder uit frustratie en woede haar hand door een ruitje hengst. En was Ren in een Hollywood-versie vast een stuk strenger gestraft voor het in de fik steken van haar klaslokaal, wanneer klasgenootjes haar pesten met de scheiding.

Toen Sômai in 2001 overleed, stond de filmwereld op het punt de overstap naar digitaal te maken; hij heeft tot zijn laatste film Kaza-hana (2000) op 35mm gedraaid. Eeuwig zonde dat we nooit zullen weten wat hij zou hebben uitgespookt met de nog grotere bewegingsvrijheid van de camera die digitale cinema hem zou hebben geboden.


Moving draait vanaf 30 mei 2024 in de bioscoop en is te zien via Picl.nl. Eye Filmmuseum vertoont daarnaast vanaf die datum ook P.P. Rider en Typhoon Club.