Redactioneel – juni 2024

Zone of Interest

The Apprentice

“We hebben besloten dit jaar een festival te organiseren zonder polemiek”, aldus artistiek directeur Thierry Frémaux in een persconferentie voorafgaand aan het festival van Cannes (lees het in onze Cannes-verslaggeving).

Cate Blanchett vond een slimme manier om die schijnbaar apolitieke stellingname van het festival te omzeilen, door te verschijnen in een zwart-groen gewaad dat in combinatie met de rode loper van het festival zelf refereerde aan de Palestijnse vlag. En ja, het houdt iets potsierlijks als internationale sterren die luxe levens leiden op een rode loper even aan politiek doen. Toch is het belangrijk.

Voor mensen die niet direct vernietigd dreigen te worden door extreem geweld van een buurland is de reactie van het festival enigszins te begrijpen. Men wil niet meegesleurd worden in de maalstroom van politieke conflicten, vervolgens gedwongen worden stelling te nemen en daar dan door het ene dan wel het andere politieke of culturele of economische machtsblok op afgerekend worden. Dus neemt men maar geen stelling.

Uit Cannes-blog 10: “Het festival dat twee jaar geleden nog zo trots een live verbinding met de Oekraïense president Zelensky tot stand bracht voor de openingsavond en de vraag hoe dat gelukt was, midden in een oorlog, beantwoordde met ‘Omdat we Cannes zijn’, duikt nu weg voor elke mogelijke stellingname in het conflict tussen Israël en Palestina.” Hoe dat kan? Omdat ze Cannes zijn, moet je cynisch concluderen.

Maar je kunt het wegkijken niet alleen het festival kwalijk nemen. De burgemeester van Berlijn reageerde op politieke uitspraken van Berlinale-gasten met het dreigement de financiële steun aan het festival stop te zetten. Dat is vooral kwalijk omdat die politieke reflex een open democratisch en intelligent gesprek onmogelijk maakt. En je kan het naïef noemen om te denken dat zo’n gesprek nog mogelijk is, maar dat is te cynisch. Dan heb je geen vertrouwen meer in de democratie of, zoals bepaalde politieke partijen in ons nationale parlement, wil je geen democratie. Zelfs als demonstranten gemotiveerd worden door misinformatie en leugens, moet je daar iets mee. Doen alsof het niet bestaat, is geen oplossing. Dat in allerlei landen gemorreld wordt aan het demonstratierecht, sluit hier trouwens bij aan.

Een festival zonder polemiek willen organiseren is een eigenaardige wens. Het is ook slecht voor film als cultureel en artistiek fenomeen. Film is niet alleen vermaak dat los staat van de werkelijkheid, ook al zou het dominante economische systeem dat graag willen. Het langetermijneffect van die uitspraak van Thierry Frémaux is dat je geen enkele politieke keuze van het festival meer serieus kunt nemen. Cannes is altijd een festival geweest waar het feest van de film centraal staat, maar het was ook het festival dat niet bang was voor politiek.

De Deens-Iraanse filmmaker Ali Abbasi, regisseur van The Apprentice over Trump en zijn advocaat Roy Cohn, voelt het tijdsgewricht beter aan. Die zei na de première van de film in Cannes, die door de Trump-fanfare “puur kwaadwillend geroddel” wordt genoemd: “Er bestaat geen keurige metaforische manier om de opkomst van fascisme te laten zien. Er bestaat alleen de rommelige manier. Ik denk dat het probleem van de wereld is dat goede mensen te lang hun mond hebben gehouden. Films moeten weer relevant zijn. Het is tijd om weer politieke films te maken.”

Filmmakers zijn nooit echt opgehouden politieke films te maken. Abbasi zegt dat iets te makkelijk. Maar dat het grootste filmfestival ter wereld nu wel liever z’n mond houdt, is een slechte zaak.