Marvels recht van de sterkste

Hard licht, zachte kogels

Captain America: Civil War

In het Marvel Cinematic Universe geldt maar één regel: het recht van de sterkste. Die overtuiging dient een doel: als wij geloven dat Iron Man de baas over de andere Avengers is omdat hij nu eenmaal de slimste, sterkste en rijkste is, dan is het ook acceptabel, zelfs logisch, dat Disney de baas is over ons kijkgedrag.

Toen de eerste Avengers-film uitkwam, hadden we er al twee Iron Man-films, een Thor, een Captain America en (hoewel men dat liever vergeet) een Hulk op zitten. In hun eigen films is iedere superheld de baas, met hun eigen rechtsgebied: Thor verdedigt Asgard tegen vijanden van buiten én binnenuit, Iron Man loopt constant tegen de uitwassen van de wapenindustrie aan en Captain America dist nazi’s. Na een gevecht met een vaak dodelijke afloop is Iron Man de enige baas van Stark Industries en Thor de aangewezen koning van Asgard. Hun gezag is gebaseerd op (dodelijk) geweld. Ze zijn de last man standing en zodoende maken ze daarna de dienst uit.

In The Avengers (2012) moeten deze afgetrainde übermenschen voor het eerst leren samenwerken om Loki te kunnen verslaan. Daar gaat wel een hoop haantjesgedrag aan vooraf. Want wie wordt de baas? Iron Man is vindingrijk en oplossingsgericht, maar een hork. Captain America lijkt een echte aanvoerder, maar hij is ook star en een beetje wereldvreemd na zeventig jaar lang op de Noordpool in het ijs te hebben gelegen. Thor is een heuse god, maar heeft het charisma van een brandnetel.

Geen kogels maar lasers
De botsing van deze Grote Mannelijke Ego’s is de rode draad van hun eerste ensemblefilm. Wanneer de eerste knoop moet worden doorgehakt – wat te doen met de gevangen genomen Loki – gaan ze met elkaar op de vuist. Maar deze onderlinge machtsstrijd kan natuurlijk geen dodelijke afloop hebben. Het zijn ieder hoofdrolspelers in het Marvel Cinematic Universe (MCU), waarvan de individuele films garant staan voor miljarden dollars aan de box-office. Ze zijn onsterfelijk, zolang het contract loopt. Er moet een manier gevonden worden waarop deze superhelden kunnen matten zonder dat ze er al te veel kleerscheuren aan overhouden.

Al in de eerste Iron Man uit 2008, het startschot van het MCU dat sindsdien een ongekende greep kreeg op onze bioscopen, wordt duidelijk dat conventionele vuurwapens verleden tijd zijn. Tony Stark bouwt het eerste prototype van zijn metalen pak in de Afghaanse grot waar hij wordt gegijzeld. Tijdens zijn ontsnapping ketsen de kogels van de machinegeweren van zijn gijzelnemers machteloos af op zijn pantser, zonder een krasje achter te laten. Vanaf dat moment ontstijgen de superhelden van Marvel voorgoed het gevaar van de kogel.

Captain America

Ook Captain America kan zich achter zijn schild moeiteloos verschuilen voor kogelregens, vanwege de hardheid van het kostbare (en fictieve) metaal waarvan het gemaakt is: vibranium. Maar zoals iedereen zal beamen die ooit met een kogelvrij vest aan is beschoten, zit er nog steeds een enorme kracht achter een kogel. Zelfs als het schot je lichaam niet binnendringt, voelt het als een mokerslag. Als kogels voor Marvel-helden voelen als muggenbeten, wordt direct de helft van de natuurkunde uit het raam gegooid.

Als Marvel aan kogels de kracht zou toekennen die ze in het echte leven hebben, dan zouden superhelden constant in levensgevaar zijn en geen seconde overeind kunnen blijven staan. Beter dus om ze zo snel mogelijk te verruilen voor wapens die zich beter lenen voor de superheldenfilm: vuisten en lasers. En dan lasers zoals we die kennen uit sciencefiction – niet de coherente, continue lichtstralen van cd-spelers en oogoperaties, maar de kleurrijke lichtgolven die personages schieten uit pistolen, ruimteschepen en zelfs hun handen.

Het voordeel van deze superheldenwapens is dat het volslagen onduidelijk is hoe krachtig ze nou eigenlijk zijn. Van kogels en messen weten we dat het al snel einde verhaal is wanneer die je vleeszak en organen doorboren. Opstaan na een vuistslag is veel aannemelijker.

Maar het meest merkwaardig is hoe de kracht, de massa, die in deze films aan kogels werd ontnomen, juist aan de laser is toegekend. Licht staat erom bekend dat het licht is – zonder massa. Superhelden-lasers zijn het tegenovergestelde: ze branden of doorboren niet, maar blazen dingen omver. Het zijn vuistslagen op afstand. Terwijl kogels zacht zijn, is het licht keihard.

Geweld zonder dood
Dit is geen pleidooi voor meer realisme in superheldenfilms. Dat dient geen enkel doel, behalve dat Neil DeGrasse Tyson misschien eindelijk eens ophoudt met muggenziften. Maar deze omslag van realistische naar abstractere vormen van geweld biedt de makers van superheldenfilms een belangrijke vrijheid: geweld is niet per se dodelijk meer. Het kan ingezet worden als vertelmiddel om conflicten op te lossen, de films te doen opleven tussen praatscènes door en bovenal om de intrinsieke kracht van superhelden te tonen, zonder dat dat ten koste hoeft te gaan van de zo belangrijke continuïteit. Er hoeft niemand dood, iedereen kan terugkeren in volgende films en series.

Dat heeft ook een politieke lading. In hun gevecht in The Avengers duwen Iron Man, Thor en Captain America elkaar wat heen en weer met stoten, lasers en bliksemschichten. Hun geweld wordt gebruikt om te beslissen wie nu werkelijk de dienst uitmaakt in The Avengers, op basis van hun superkrachten. (Daarom kregen de ‘slappere’ superhelden in het MCU, zoals Hawkeye, Black Widow en The Falcon, vooralsnog verdomd weinig inspraak.)

Tony Stark is tot zijn dood in Avengers: Endgame (2019) de onbetwiste baas van The Avengers, omdat hij zich in zijn pak kan meten met al zijn collega’s en de sterkste tegenstanders, en daarbuiten ook nog eens zogenaamd de allerslimste is. Zodoende krijgt hij de meeste schermtijd, mag hij de belangrijkste keuzes maken en de meest beslissende handelingen ondernemen – het is Tony Stark die uiteindelijk superschurk Thanos definitief verslaat. In het MCU geldt het recht van de sterkste en dat is Iron Man. (Nu Iron Man ter ziele is lijkt Dr. Strange, als geniale oppertovenaar de sterkste en slimste Avenger, naar voren te worden geschoven als hun nieuwe chef.)

Inside Out

De ideologieën op het scherm reflecteren de bedrijfsideologieën van de makers. In zijn recensie van Pixars tekenfilm Inside Out (2015) klaagde Richard Brody in The New Yorker hoe de film, over het gevoelsleven van een tienermeisje in San Francisco, juist die gevoelens bevoorrecht die relevant zijn in de beperkte, versimpelde verbeelding van Pixar-films. Mensen worden letterlijk bestuurd door een klein clubje verpersoonlijkte emoties in de controlekamer van je kop: Plezier, Verdriet, Angst, Afkeer en Woede – precies het palet waarmee Pixar al decennia de wereld schildert.

Voor Brody is deze vertolking van ons bewustzijn niet alleen bekrompen, maar zelfs weerzinwekkend. Hij schrijft: ‘Ik zag een verkooppraatje op speelfilmlengte – of erger, een indoctrinatie – die kinderen vormt tot wezens die even kunstmatig en eenvormig zijn als de figuren die door computers werden gecreëerd voor de film.’ Een eindeloze complexiteit die wordt teruggebracht tot de vijf kleurtjes, de vijf gevoelens waarmee Pixar zelf elke interactie en elk conflict benadert. Brody: ‘In feite is Inside Out een trainingshandboek voor hoe je het leven kunt bezien als een Pixar-film, een blauwdruk die zijn eigen consumenten creëert.’

Plek op de ladder
Op vergelijkbare wijze is het voor Marvel Entertainment (dat net als Pixar onderdeel is van Disney) aantrekkelijk om een wereld te tonen waar het recht van de sterkste geldt. Waar superhelden een onbeperkt rechtsgebied kennen, simpelweg omdat zij met de macht die ze hebben vergaard de enigen zijn die ons kunnen behoeden voor een groter kwaad. Dat ze die macht überhaupt konden vergaren is bewijs genoeg dat ze er ook recht op hebben. Een zwakker persoon zou die positie nooit hebben kunnen bekleden; de macht rechtvaardigt zichzelf. Niemand hoeft meer te twijfelen aan hun plek op de ladder.

Voor een mediabedrijf als Disney, dat een ongekend groot aandeel heeft in onze populaire cultuur, is het ideaal als de achterban meegaat in die logica. Het monopolie dat het bedrijf bouwt is dan geen probleem – dodelijk voor de diversiteit van het culturele aanbod, waardoor kleinere makers moeilijker een podium vinden en afnemers afhankelijker worden van Disney’s steeds onredelijkere eisen – maar juist de terechte beloning voor een bedrijf dat het spel nu eenmaal slimmer speelt dan alle andere. Elk kassucces bewijst Disney’s gelijk.